90
Punt 2. Algemeene beschouwingen.
v e r s merkt op, dat het rapport vrijwel woordelijk het rapport
van 1934 is. Nieuw is echter het instellen van het examen voor landmeetkundiq
rekenaar. Spreker vraagt zich af of dit examen wel noodig is. De motieven
daarvoor zijn hem duister. Hoe moet men bedrevenheid opdoen in het rekenen?
De Heer G overs had gedacht, dat dit examen meer eenheid zou brengen in
het landmeetkundig werk. Nu krijgt men echter naast teekenende en metende
ook nog rekenende teekenaars. Hij vraagt zich af of door dit specialiseeren de
prestaties wel toegenomen zijn. De Heer G o v e r s verklaart zich tegenstander
van het examen voor landmeetkundig rekenaar, omdat dit naar zijn meening niet
noodig is.
De Heer Ha rtman betoogt, dat meten en rekenen het best in één hand
kunnen zijn. Tegen splitsing heeft Prof. Schermerhorn al gewaarschuwd. Men
moet menschen opleiden die kunnen meten, die de meting kunnen aansluiten aan
het stelsel vmi de R.D. en die het werk kunnen uitrekenen. De Commissie is,
volgens den Heer Hartman, te veel uitgegaan van de bestaande organisatie
en heeft weinig durf en initiatief getoond.
De Heer Kor ver is van meening, dat er tusschen den landmeter en het
lager personeel middelbaar personeel moet zijn. De eischen zijn daarom wat laag
gesteld. Assisteerend personeel moet ook zelfstandig zijn. Daarom geen splitsing
van meet- en rekenwerk. De landmeettechnicus moet beide kunnen. Als eisch
van toelating tot het examen zou de Heer Korver willen stellen het bezit
van het diploma 3 j. H.B.S. of M.U.L.O.-B.
De Voorzitter antwoordt den Heer Govers, dat er ook functionarissen
zijn die niet voor meetwerk in aanmerking komen. Het zou onbillijk zijn, indien
deze menschen geen diploma zouden kunnen behalen. Dit is wel de voornaamste
grond, waarom de commissie het instellen van een examen voor rekenaar voor-
stelt. Het betoog van de Heeren Hartman en Korver hoorde, aldus de Voor-
z i 11 e r, meer thuis op het congres van 1933. Toen is nl. de wenschelijkheid
uitgesproken, een examen voor lager landmeetkundig personeel te houden en
op grond daarvan heeft de commissie de opdracht gekregen. De commissie heeft
daarom teruggegrepen naar het rapport van 1934 en dit aan den huidigen toe
stand getoetst.
De Heer Korver legt er vervolgens den nadruk op, dat de maatschappij
behoefte heeft aan algemeen bruikbare krachten.
Prof. Tienstra wenscht den Heer Korvet gerust te stellen. Hoofdzaak
is, dat er een begin is. De eischen kunnen later stijgen. Inderdaad doet het wat
vreemd aan dat iemand alleen meten kan. Daarom is het misschien beter voor-
loopig het examen voor landmeetkundig rekenen achterwege te laten. Eerst kan
men een examen houden voor landmeettechnicus en er dan later altijd nog eenige
vaardigheid in rekenwerk bij eischen.
De Heer Go vers verklaart het geheel met Prof. Tienstra eens te zijn, echter
zou hij behalve het laten vervallen van het examen voor landmeetkundig reke
naar het examen voor landmeettechnicus willen uitbreiden met wat eenvoudig
rekenwerk.
De Voorzitter wenscht thans over te gaan tot een stemming over het
voorstel van Prof. Tienstra, nl. het examen voor landmeetkundig rekenaar voor-
loopig te laten vervallen en dit in petto te houden.
De Heer Stoorvogel zou dit niet gaarne aanvaarden. Men kan toch beide
examens doen, waardoor juist de menschen verkregen worden waar de practijk
om vraagt.
De Heer G1 e r u m merkt op, dat men het examen voor landmeettechnicus
zou kunnen houden en er eventueel de aanteekening op zetten, dat iemand de
noodige vaardigheid in rekenen heeft.
Prof. Tienstra vindt het wel een bezwaar, dat er vctpr het eerste diploma
heelemaal geen rekenwerk gevraagd wordt en acht het beter dit aan het examen
voor landmeettechnicus toe te voegen.
De Heer Hartman wenscht menschen waar in de practijk om gevraagd
wordt. B.v. in de gemeente Bussum heeft men iemand noodig die kan meten en
rekenen.
De Voorzitter merkt op, dat men dan een civiel-landmeter moet