106 westen; hierbij bestaat echter niet het bezwaar van het overnemen van details van vroegere kaarten, daar het hier immers een eerste opneming betreft. Deze opnemingen zijn weer van zeer verschillende waarde; daar de meetlijnen evenwel meestal op de kaart staan, is het mogelijk hierbij althans enigszins te beoordelen wat wel en wat niet is Waargenomen. De wijdheid van dit net van meetlijnen is voor verschillende ter reinen zeer verschillend. Twee voorbeelden, die wel de twee uiter sten op dit gebied illustreren, willen wij hier noemen. Een veel te wijdmazig net vindt men op de bladen van Djambi op 1 100 000, blijkbaar als gevolg van de zucht om in korte tijd een zo groot mo gelijk aantal km2 te „kaarteren De door Prof. Schepers opge merkte zeer grote productie in de jaren 1931-'35 is voor een deel hieraan toe te schrijven1). Het kan hierbij voorkomen dat twee meetlijnen, op grote afstand van elkaar gelegen, beide een aantal rivieren snijden, waarvan in het tussenliggende niet-betreden ge bied de vermoedelijke verbinding gestippeld is weergegeven. Uit de vergelijking met een nauwkeuriger opneming van de Dienst van de Mijnbouw blijkt, dat de verbinding en dus de richting dezer rivie ren volkomen anders is. Het opnemen van de loop van althans en kele dezer rivieren had hier toch niet achterwege mogen blijven. Deze bladen van Djambi contrasteren dan ook wel zeer met de veel oudere bladen van Sumatra's Westkust met hun fraaie bergteke- ning. Het andere uiterste vindt men bij een aantal nieuwe bladen van het achterland van Samarinda en Balikpapan, die nog niet waren afgedrukt. Dit gebied bestaat uit een onoverzichtelijk heuvelland, dat door ontelbare dalletjes met moerassige bodem is versneden tot lage ruggetjes. Elk van deze kleine dalen en ruggen is nauw keurig opgemeten. Hier heeft men dus door een zeer dicht meetlij- nennet een uiterst nauwkeurige kaart verkregen, echter ten koste van veel tijd en geld. Het is de vraag of dit hier wel verantwoord was, als men bedenkt dat er bladen bij zijn van practisch onbe woonde streken. Voor dergelijke terreinen is een fotogrammetri- sche opneming dan ook aangewezen. Tot voor enkele jaren voor de oorlog werd de luchtfotogramme- trie in Indië eigenlijk slechts incidenteel toegepast. Zodra nl. door een of andere instelling, zoals de B.P.M., luchtfoto's waren gemaakt, werden deze door de Topografische Dienst tot kaarten verwerkt. Voor de methoden kan ik naar vele publicaties van de dienst hierover verwijzen. Door dit „leentjebuur" moeten spelen bij andere instellingen, kon men nooit zelf kiezen welke ter reinen fotogrammetrisch opgenomen zouden worden. Het kwam hierbij dan ook herhaaldelijk voor dat een deel van een blad, waarin juist een terrein van de B.P.M. lag, fotogrammetrisch werd opge nomen en de rest terrestrisch. Tot de belangrijkste aldus opgenomen 1) Tijdschrift v. h. K.N.A.G. 1941, pag. 658.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1947 | | pagina 112