127
schrit dat men volgens de eenmaal vastgestelde werkwijze de oriëntering 5 a 6
maal herhaalt, de gevonden uitkomsten voor de oriënteringselementen noteert en
tenslotte het gemiddelde aanhoudt en instelt voor de verdere bewerkinqen. Fou-
tentheoretisch is de zaak hiermee weer in orde wanneer men het complex van 5
elementen als één waarneming opvat, waarvan men de nauwkeurigheid door
toepassing van de voortplantingswet op de gevolgde werkwijze, kan uitdrukken
n die van de werkelijk gemeten grootheden.
Hoewel Bachmann door deze - zuiver theoretische - beschouwingen
een belangrijke bijdrage heeft geleverd tot de verdieping van het inzicht m het
probieem, brengt de door hem gegeven oplossing de economie der fotogram-
metnsche puntsbepaling zeer sterk in gevaar. Voor de praktijk, waarbij „goedkoop
>-n snel veelal belangrijke motieven .zijn voor de toepassing der fotogrammetrie
.noet deze oplossing dan ook worden afgewezen.
In de dissertatie van H a 11 e r t wordt in wezen hetzelfde probleem aanqe-
sneden maar nu van de praktische kant benaderd. Zijn redenering is in qrote
trekken als volgt: Wanneer de instrumentele uitvoering der relatieve oriënterinq
onnauwkeuriger resultaten geeft dan de rekenkundige en bovendien de willekeur
van de waarnemer hierbij een rol speelt, heeft het zin te trachten de rekenkundiqe
bewerking te vereenvoudigen en de uitkomsten dezer vereenvoudiging aan de
operateur als voorschrift voor de uitvoering der oriëntering te geven. Hij bereikt
deze vereenvoudiging door aan te nemen dat de opnamen met zuiver verticale
as zijn vervaardigd en door de S punten, waarin de snijding der corresponderende
stralen wordt beoordeeld c.q. de afstand waarop deze stralen elkaar kruisen wordt
gemeten, streng symmetrisch te kiezen. Met deze aannamen lost hij de vijf nodige
en noodzakelijke oriënteringselementen op en vindt dan vrij eenvoudige formule"
waardoor deze elementen in de gemeten grootheden kunnen worden uitgedrukt
Door de elementen met behulp van deze formules te berekenen, hetgeen met een
rekenlimaal kan geschieden, en de gevonden waarden in te stellen, bereikt men
een resultaat dat aan de hoogste eisen voldoet en dat ook foutentheoretisch
verantwoord :,s. Op analoge wijze worden nog formules afgeleid voor de absolute
onentering van een beeldenpaar en voor het verbeteren van de relatieve oriën
tering wanneer van een aantal terreinpunten de hoogten gegeven zijn.
De praktische waarde van deze methode wordt aan de hand van -en m
Zweden uitgevoerde proef geïllustreerd. Daar echter geen enkele opgave wordt
gedaan omtrent de tijdsduur van een aldus uitgevoerde oriëntering, is een defini
tief oordeel over de economische verdiensten niet mogelijk. De opgegeven nauw
keurigheid is niet groter dan met de in de Nederlandse praktijk onder soortgelijke
omstandigheden verkregen resultaten overeen komt. Het blijft voorlopig nog
een open vraag of de gebruikte schematisering, die voor de verschillende
beeldenparen met verschillende mate van benadering van toepassing is, het
gebruik van de methode der kleinste vierkanten voor de berekening van middel
bare touten in de verkregen uitkomsten niet weer gedeeltelijk illusoir maakt
De uitschakeling van het persoonlijk element" is zonder twijfel als een belanqriik
voordeel aan te merken.
Beide auteurs gaan bij hun theoretische beschouwingen uit van de veronder
stelling dat de waarnemingen voor de relatieve oriëntering in alle 6 punten
met gelijke nauwkeurigheid plaats vinden. Volgens de in Delft verzamelde qe-
gevens is deze aanname onjuist wegens de naar de randen der opname afnemende
beeldkwaliteit, hetgeen zich zeer duidelijk bij opnamen met de wijdzichtlens laat
demonstreren. H all e r t heeft daarbij nog over het hoofd gezien dat, onafhan
kelijk van de beeldkwaliteit, het waarnemingssysteem van de stereoplanigraaf
(die in Zweden gebruikt werd) een toeneming der middelbare waarnemingsfout
naarde beeldrar»d onvermijdelijk .maakt. Bachmann baseert, als Zwitser,
zijn beschouwingen uiteraard op het gebruik van de Autograaf van Wild,
waarbij dit verschijnsel niet optreedt. Door het invoeren van passende gewichten
bij de vereffening is deze fout te herstellen.
Als ik aan de gelijktijdige bespreking van deze dissertaties de vrijheid ontleen
ze met elkaar te vergelijken, dan moet gezegd worden dat de Zwitserse qualitaticf
van hoger gehalte is dan de Zweedse. Eerstgenoemde behandelt uitsluitend
essentiele, bij het vraagstuk behorende punten, terwijl Hallert bijna de helft