130
een tooningwettelijke, en niet slechts een begrotingswettelijke basis te verschaffen.
Met name denk ik hierbij o.a. aan Rijkssteun inzake de bouw van woningen
door particuliere ondernemers.
Minister Neher ging hierna in op dê wederopbouwplannen. Het treffen van
een wettelijke regeling inzake het totstandkomen van deze wederopbouwplannen
heeft de aandacht der Regering, zeide hij. Wat er echter zij van deze wijze
van totstandkoming, de rechtsgevolgen der wederopbouwplannsn zullen in hat
geheel der stedebouwkundige maatregelen van zoveel belang zijn, dat Uwe
Commissie deze wel bij haar voorstellen moet betrekken.
Over de onteigening zei de Minister, dat blijkens het verslag van de Staats-
commissie-Frederiks het zwaartepunt bij de bestudering van de onteigeningspara
graaf lag in de waardebepaling van de grond en niet zo zeer in de onteigenings
procedure. Dat de berg in dit opzicht tenslotte een muis heeft gebaard, zal U
bekend zijn en laat zich na de lezing van het verslag ook wel verklaren.
Wellicht kan thans door het werk Uwer Commissie ten aanzien van dit punt
een meer bevredigend resultaat worden verkregen.
Met een woord van dank aan de voorzitter en de leden van de Commissie
besloot de Minister zijn rede en verklaarde de Commissie voor geïnstalleerd.
De Voorzitter van de Commissie, Pro/. Mr Dr G. van den Bergh, heeft in zijn
antwoordrede gewezen op de hoogst zegenrijke werking die de Woningwet op
onze Volkshuisvesting heeft gehad. Niettemin, zo vervolgde hij, had door her
haalde wijzigingen de systematiek van de Wet zeer geleden. Daarnaast waren
er verscheidene onderdelen van technisch-juridische aard, die om herziening en
aanvulling vroegen. Maar bovenal, de denkbeelden waren verder voortgeschreden;
het besef was gemeengoed geworden, dat de ruimte niet alleen plaatselijk, [naar
ook streeksgewijs en zelfs nationaal moest worden geordend en zulks niet alleen
uit hoofde van volkshuisvestingsbelangen, maar niet minder op grond van Wat
eis is van een nationale, vooruitziende politiek in industriële, agrarische en Ver-
keersaangelegenheden en terwille van het behoud van ons natuurschoon en de
daarmee samenhangende ontspanningsmogelijkheden.
De Commissie-Frederiks heeft zich van de omvangrijke taak op voortreffelijke
wijze gekweten. In menig opzicht zullen wij het ontwerp van deze Commissie
als grondslag voor onze beraadslagingen kunnen gebruiken.
Spreker onderschreef de mening van de Minister dat de wederopbouwplannen
langs welke wettelijke weg zij in de toekomst ook tot stand mogen komen, zo
nauw verband houden met het geheel der stedebouwkundige maatregelen, dat de
Commissie ze wel op een of andere wijze binnen haar gezichtskring zal moeten
betrekken.
Ook de regeling betreffende het Nationale Plan zullen wij met de noodzakelijk
geachte wijzigingen in onze arbeid moeten incorporeren, zo vervolgde Pro/, van
den Bergh. Of dit zal moeten geschieden binnen het kader der Woningwet of in
een nieuw te ontwerpen wet, is een vraag diei nader onder het oog moet worden
gezien.
Sprekende over de financiële paragrafen van de Woningwet, zei Pro/, van
den Bergh: wat de aan de woningbouwverenigingen te verlenen voorschotten
betreft, zal naar mijn mening door onze Commissie zeer ernstige aandacht moeten
worden geschonken aan het door de Nationale Woningraad ontwikkelde denk
beeld, aan deze Raad een publiekrechtelijke grondslag te geven. Tal van secon
daire en tertiaire regelingen betreffende de verenigingsbouw, waardoor het de
partement thans wordt overbelast, zouden op de grondslag van art. 155 van de
Grondwet gevoeglijk ter uitwerking aan de Nationale Woningraad kunnen worden
overgelaten, natuurlijk onder voorbehoud van de noodzakelijke controle vanwege
de Regering. Een goede regeling van de onteigening noemde 'spreker, van het
oogpunt der volkshuisvesting uit beschouwd, van grote betekenis. De kosten der
onteigening verhogen thans de huurprijs van onze volkswoningen aanmerkelijk.
In onze huidige onteigeningswetgeving is het juiste evenwicht tussen particu
lier belang en algemeen belang nog niet gevonden. Met het uitspreken van de
hoop, dat het werk van de Commissie tot een goed eind en eenstemmig verkregen
resultaat zal leiden, eindigde Prof. van den Bergh zijn rede.
(Ontleend aan het Tijdschrift voor Volkshuisvesting en Stedebouw 1947 nrs
2 en 3.)