148 dit betrekkelijk onnauwkeurig gebeurde tengevolge van de minder stabiele stand van de magneetnaald, vertonen de kaarten vaak meer of minder grote verschillen in de oriëntering. De gemeentegrenzen zijn afzonderlijk per gemeente opgemeten. De afbeeldingen hiervan op de aangrenzende plans in de aan elkaar grenzende gemeenten komen in vele gevallen niet overeen. Door deze oorzaken is het niet mogelijk met behulp van de kadastrale plans een enigszins nauwkeurige kaart van een groter gebied samen te stellen. 2e. De bepaling op het terrein van de ligging der eigendomsgrenzen (de delimitatie) is niet steeds volledig geweest. Lang niet alle eigena ren waren genegen de grenzen van hun eigendommen op het terrein aan de landmeter aan te wijzen, hetzij door onwetendheid omtrent het belang ener juiste kadastrering, hetzij uit vrees voor vermeerdering van de grondlasten. Er moest dus vaak met aanwijzing door derden genoegen worden genomen. 3e. De constructie van de opmeting was in vele gevallen gebrekkig, vooral wat betreft de gemeenten die in de jaren voor 1815 en na 1825 zijn gemeten. De grote spoed, welke na 1825 betracht moest worden, ging ten koste van de kwaliteit. Dikwijls ontbrak een behoorlijk meetlijnenverband, waardoor de plans soms aanzienlijke verdraaiingen vertonen,' vooral in gemeenten die zonder driehoeksmeting werden opgemeten en waar ter bespoedi ging de z.g. quarréemethode werd toegepast. 4e. Door het ontbreken van een goede controle zijn vele meetfouten, zelfs wel van 10, 20 of soms 40 meter (door vergissing in de telling van het aantal gemeten lengten van de meetketting) niet opgespoord maar in de kaart verwerkt. 5e. Bij het opmeten werden vele onnauwkeurigheden gemaakt door de vaak minder juiste lengte van de meetketting, de verwaarlozing van de onderdelen van een meter (de gemeten maten werden veelal op volle meters afgerond of in bebouwde gebieden op halve meters), het niet meten in rechte lijnen. 6e. De kaartering van de meting op de plans en het in inkt zetten zijn niet altijd zorgvuldig geschied en het is de vraag of bij onduide lijkheid de veldwerken wei steeds juist werden geïnterpreteerd. Verder werden de driehoekspunten veelal op gebrekkige wijze op de plans gebracht, zodat reeds de grondslag voor de kaartering met onnauwkeurigheden behept was. Door dé wel zeer sobere wijze van meting voor de bij houding, veelal zonder enige controle, zijn de tekortkomingen van de kaart in de eerste halve eeuw van het bestaan van het Kadaster in vele gevallen nog groter geworden. Daarna kwam de bijhouding langzamerhand op hoger peil en er zijn voorbeelden aan te wijzen hoe door uitgebreide bijhoudingsmetingen plaatselijk verbetering werd aangebracht. Het is echter de vraag of de hieraan bestede tijd en kosten steeds evenredig waren aan de be reikte resultaten, daar het niet mogelijk is met handhaving van de gebrekkige grondslag een werkelijk goede kaart te vervaardigen. In verschillende gevallen moest, hetzij omdat de kaart te veel ge-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1947 | | pagina 154