167 toelaten van handelingen, welke in het algemeen belang noodzakelijk zijn, ook al worden deze handelingen in de regel zonder wettelijke dwang getolereerd. Teneinde nu hierin te voorzien, maar vooral om waarborgen te scheppen, dat het Kadaster de eigendomsverhoudingen tot de bodem zo goed mogelijk weergeeft, menen wij dat het nodig is enige wet telijke bepalingen vast te stellen. Hierbij kunnen a. verouderde wettelijke bepalingen worden gewijzigd, b. regels worden gesteld, welk in hoofdzaak reeds worden gevolgd en in de practijk hun doelmatigheid hebben bewezen, c. voorschriften van publiekrechtelijke aard worden gegeven om een regelmatige uitvoering van het kadastrale werk mogelijk te maken. Over elk van deze onderdelen een enkele opmerking: a. Hiermede worden in het bijzonder bedoeld de bepalingen in de wet op de Grondbelasting, volgens welke de Gedeputeerde Staten der provincies de enige beroepsinstantie vormen in kadastrale zaken. Ken nelijk stammen deze bepalingen uit de tijd toen het Kadaster nog vrijwel alleen ten dienste van de grondbelasting werd bijgehouden. Naarmate van de kadastrale gegevens een ruimer gebruik werd ge maakt, groeide de overtuiging en dit niet alleen in de gelederen van de ambtenaren van het Kadaster dat het onjuist is de uitkom sten van de kadastrale werkzaamheden uitsluitend te toetsen aan fiscale maatstaven. Of eigenlijk mogen het zelfs geen behoorlijke fiscale maatstaven genoemd worden: in Léon's Rechtspraak, deel III, afl. i, Grondbe lasting, 4e druk, bladz. 32 schrijven Van der Poel en Rus „Reeds herhaaldelijk is er op aangedrongen de Gedeputeerde Staten, bestuurslichamen, te ontheffen van deze rechterlijke arbeid en de geschillen op dezelfde voet als voor andere belastingen (rechtspraak door de Raden van Beroep met cassatie-mogelijkheid door de Hoge Raad) te doen beslissen. Eenheid van wetstoepassing over het gehele land ontbreekt thans geheel." Voorts in Geschriften Vereniging voor Belastingwetenschap nr 2, bladz. 46 „Deze rechtspraak van een administratief College is uit de tijd en voldoet niet aan redelijke eischen." Reeds in 1937 vestigde Mr K. J. Bes in zijn voordracht voor de juridische vacantiecursus van de Nederlandse Landmeetkundige Fe deratie de aandacht op het feit dat het Kadaster onder deze recht spraak onmogelijk tot zijn recht kan komen, en in een bijdrage voor het congres van de N.L.F. in 1939 schrijft dezelfde auteur: „De oplossing van landmeetkundige vraagstukken door Gedeputeerde Staten is echter op zijn minst even vreemd. Nog vreemder is, dat Ge deputeerde Staten alleen te letten hebben op de juiste toepassing van art. 47 der wet op de Grondbelasting. Het Kadaster zou dus de bezits toestand op het terrein behoren weer te geven. Reeds jaar en dag laat het Kadaster echter de bezitsgrenzen buiten beschouwing (tenzij bij hoge uitzondering) en bemoeit het zich alleen met de eigendoms- grenzen". Mr. Bes komt dan tot het denkbeeld een eigen beroeps instantie te vormen„zowel om in beroep te kunnen gaan van de

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1947 | | pagina 173