196
diceren, het aandeel in de grond of het appartement dat zijn koper
heeft verkregen krachtens de akte van verdeling? Door die verdeling
eerst is het nieuwe eigendomsrecht op een appartement ontstaan.
Moet die verdeling dan ongeldig geacht worden, omdat er personen
onbevoegd, naar later blijkt, aan hebben medegewerkt?
Ware voor een dergelijk geval van bouwen door een aantal particu
lieren van een dusdanig uitzonderlijk rechtsobject niet een bepaling
gewenst in de trant van art. 4 van de Ruilverkavelingswet 1938? Dat
m.a.w. de ware eigenaar gebonden is aan wat de vermeende eigenaar
in de verdelingsakte ex art. 638^ voor zich heeft verkregen?
En zou dan in deze trant verder redenerende er niet aanleiding
zijn, waar het hier geldt een geval dat een uitzondering zal blijven
(wellicht een uitzondering met een tamelijke frequentie, maar op het
totale aantal in de naaste toekomst te stichten woningen toch wel
als een uitzondering te beschouwen) te bepalen, dat diegenen die bij
het kadaster bekend staan als eigenaren, alléén bevoegd zijn de ver
deling in appartementen tot stand te brengen (zie art. 3 Ruilverkave
lingswet 1938), met daarbij een voorschrift, dat bij eventuele uitwin
ning van het geheel of een deel van het oorspronkelijke onroerende
goed (als bedoeld in art. 638sub 1) de ware eigenaar aan de plaats
gehad hebbende verdeling in appartementen is gebonden?
Uit niets blijkt, dat de ontwerpers hebben gedacht aan de mogelijk
heid of wenselijkheid de constituering van de appartementeneigen
dom weer ongedaan te maken. Als één eigenaar (particulier, N.V.,
Maatschappij of Stichting) een gebouw maakt, een akte van verde
ling conform art. 638/ laat overschrijven, dan is er een aantal appar
tementen als zelfstandige eigendomsobjecten geschapen, die voorshands
alle dezelfde eigenaar hebben. Nemen we nu eens aan, dat er zich geen
kopers voordoen voor de appartementen. Dan kan de exploitatie als
gewoon huurobject natuurlijk worden aangevat en voortgezet. Ware
het dan niet beter, dat door overschrijving van een akte met een
daartoe strekkende inhoud, die nu nutteloze aparte eigendomsobjecten
weer uit het rechtsverkeer konden verdwijnen? Vooral ook omdat de
Memorie van Toelichting erop wijst, dat ook als één eigenaar de ver
deling maakt, het gebouw uiteenvalt in een veelheid van onroerende
zaken die b.v. elk ook voor afzonderlijke hypotheek vatbaar zijn. We
kunnen dan hetzelfde verwachten als er gebeurt bij een complex
kadastrale percelen aan elkaar grenzend van éénzelfde eigenaar. Deze
kan de grenzen ad libitum verleggen, zonder dat de kadastrale ken
merken en gegevens worden veranderd, waardoor vooral aan hypo
thecaire crediteuren grote schade kan worden berokkend. Ditzelfde
is dan ook mogelijk bij die appartementen die verhuurd moeten wor
den omdat er geen kopers komen opdagen en die door de eigenaar nu
afzonderlijk kunnen worden verhypothekeerd. Dit voert ons vanzelf
tot enige opmerkingen over de kadastrale aanduiding waarvan in het
ontwerp sprake is.
Allereerst een stijlopmerking. Is het noodzakelijk dat in sub 1
van art 638tweemaal het woord „aanduiding" gebezigd wordt? We
zouden de „kadastrale aanduiding" willen behouden en bij de ligging