227
rectievergelijkingen (II) of (II'), moet men aan de vergelijkingen
(III) het gewicht toekennen:
m? I i m I
vp Vsin 0,0001. MP) 0 j1 sin 0,0001 MP'
Na de oplossing der normaalvergelijkingen vindt men door ver
vanging van p, q, A en B in (III) niet de hoekcorrectie v, maar
V v sin 0,0001. MP.
B. De heer T rusaart beschouwt de punten P niet als oriënte-
ringspunten of vaste punten, maar als punten waarvan de coördina
ten later ook een kw.m. wijziging m zullen ondergaan. Hij stelt vast,
dat aldus het correctieoverschot V van (III) van dezelfde aard is als
dit der vergelijkingen (I) van blz. 66. Daar de kw.m. waarde van V
gelijk is aan: jj2 sini2 0,0001 .MP2 m2,
stelt hij als gewicht der vergelijkingen (III)
ij2 sin2 0,0001. MP2 m¥
Voor het geval dat dichtbij gelegen geodetische punten niet recht
streeks of onrechtstreeks (door puntsbepaling) in de plaatselijke drie
hoeksmeting konden worden opgenomen, is deze methode aan te raden.
(In zo'n geval zou men even goed het hierboven afgeleide gewicht g
kunnen vervangen door I.)
Werden evenwel de geodetische coördinaten van het oriënterings-
punt in kwestie reeds definitief aangenomen bij de hermeting van het
gebied waartoe zij behoren, dan dient men het hierboven verkregen ge
wicht g aan te houden, om aldus de continuïteit der hermetingen te
verzekeren.
Ook wanneer de gegeven geodetische punten verderaf zijn gelegen,
zal het nuttig zijn deze als oriënteringspunten te beschouweninder
daad g g', wat de nauwkeurigheid van de oriëntering en van de
schaal der aan te sluiten figuur ten goede zal komen.
C. Om te beletten dat ingevolge het grote gewicht der oriënterings
richtingen het zwaartepunt der aansluitingspunten te ver buiten de
op te -nemen figuur zou vallen, dienen de oriënteringspunten gelijk
matig rondom de standplaats verspreid te zijn. In het tegengestelde
geval zouden de overblijvende schaalfout en de overblijvende oriën-
teringsfout der aangesloten figuur, de nauwkeurigheid in absolute
waarde der coördinaten van deze figuur schaden. Leent zich het terrein
hiertoe niet, dan kan men het zwaartepunt der geodetische punten
waarvoor een vergelijking van de vorm (I) werd geschreven, behan
delen zoals werd voorgesteld op blz. 65 voor de punten van tweede
orde. Bij gebrek aan vergelijkingen van de vorm (I), kan men het
zelfde doen voor een punt bepaald uit achterwaartse snijdingen. Hier
toe dient dit punt dan ook in de plaatselijke driehoeksmeting te wor
den opgenomen.
Antwerpen, 23 Juni 1942.