266 rekenmethoden in staat deze „waarheid en juistheid" heel wat dichter te benaderen dan de aangehaalde schrijver ooit heeft kunnen ver moeden, maar moeten daartegenover stellen de door de moderne statistiek aangetoonde onbereikbaarheid van dit ideaal. Dit doet de vraag naar voren komen hoever wij de benadering kunnen, maar vooral, moeten doorvoeren. Het laatste zal afhangen van de in een zeker tijdvak door de maatschappij gestelde of te stellen eisen aan de vervaardigde kaartwerken, het eerste mede van economische om standigheden. Bij het aanduiden van de mate van benadering pleegt men veelal het woord nauwkeurigheid te gebruiken. Waar echter een scherpe definitie van dit begrip ontbreekt, zijn misverstanden algemeen. Om mijn betoog zoveel mogelijk hiervoor te vrijwaren, voer ik, om de mate van benadering te karakteriseren, in de begrippenpunt- nauwkeurigheid, relatieve nauwkeurigheid en schranking, waarbij de eerste twee het laatste begrip in lengteeenheden moeten uitdrukken. Uit het voorafgaande blijkt, dat deze begrippen slechts statistisch te definiëren zijn. Om dit laatste mogelijk te maken, denken wij de bepaling van de kaartpunten van een aantal terreinpunten door grafische veelhoeks- meting met het planchet herhaald, uitgaande van een zelfde basis en alles op hetzelfde blad papier. Verondersteld wordt hierbij, dat de lengte van de gebruikte meetband geijkt wordt op deze basis. Tengevolge van verschillende foutenbronnen vindt men dan voor ieder terreinpunt niet één punt in de kaart, maar een puntenhoop. Wij nemen nu aan, dat door middel van een meetloupe ieder puntje zichtbaar gemaakt kan worden. Als verdeling van deze loupe denken wij ons een stelsel, op bepaalde onderling gelijke afstanden liggende, evenwijdige strepen. Draaien wij de loupe, totdat de streeprichting loodrecht op een bepaalde richting staat, dan kunnen wij het in ieder, door de loupe- streepjes gevormde, vakje vallend aantal puntjes tellen. Hiermee hebben wij een eendimensionale frequentieverdeling gekregen voor de ligging van het beschouwde punt in de gekozen richting. Er zijn goede redenen om aan te nemen, dat deze verdeling normaal zal zijn, d.w.z. de trapjeslijn van het bijbehorende histogram de bekende sym metrische klokvorm van Gauss zeer nabij zal komen. Deze verdeling kunnen wij karakteriseren door de modulus, waarvoor meestal de zgn. middelbare fout berekend wordt. Dergelijke verdelingen en daarmede moduli kunnen voor verschillende richtingen verkregen worden door draaiing van de meetloupe. Zetten wij vanuit één punt lijnsegmenten van de grootte dezer moduli uit in de bijbehorende richtingen, dan zal blijken, dat de eindpunten liggen op een regelmatige figuur, de zgn. foutenkromme, de voetpuntskromme van de foutenellips. Deze foutenkromme is sneller te verkrijgen door een meetloupe te nemen met twee van dergelijke, onderling loodrechte, stellen van evenwijdige verdeellijnen. Tellen wij weer de puntjes in de zo ont stane vakjes, dan wordt een tweedimensionale frequentieverdeling verkregen. Ook deze zal normaal zijn, wat o.a. inhoudt, dat geïnter poleerde lijnen van gelijke puntdichtheid ten naaste bij vormen een

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1947 | | pagina 272