268 hopen; deze zowel als de bijbehorende foutenkrommen zijn normaal, echter t.o.v. de nieuwe basis, gevormd door het tot dekking gebrachte puntenpaar. Verschuiving geeft nu weer relatieve foutenkrommen t.o.v. dezelfde basis. Kiezen wij een ander puntenpaar tot hasis, dan ontstaan andere foutenkrommen; het enige wat gelijk blijft van elke veelhoeksfiguur is de vorm, ofwel de hierin voorkomende hoeken en lengte verhoudingen. De vormafwijkingen van deze figuren wil ik nu als maatstaf voor de schranking nemen. Waar ligging, oriëntering, noch schaal vast gelegd zijn, is dit begrip in principe slechts vast te leggen door het volledige tableau van moduli en correlatietermen van óf hoeken, óf lengteverhoudingen, óf een combinatie van beide, gevormd in alle mogelijke combinaties van drie veelhoekspunten, berekend uit het meerdimensionale frequentieschema van de uit het experiment ver kregen metingen. Tot uiting kan het komen in foutenkrommen, zodra een foutloze basis aangenomen wordt. Vergelijking van schranking van twee figuren door foutenkrommen heeft slechts zin, als beide figuren gelijkvormig zijn en vergroot worden tot twee overeenkomstige puntenparen tot samenvallen ge bracht kunnen worden. Verschil in grootte van hierna berekende foutenkrommen van overeenkomstige punten in beide figuren geeft dan aanwijzing van verschil in schrankinggrotere foutenkrommen over de gehele linie betekent dan grotere schranking. Waar schranking slechts bepaald wordt door moduli van hoeken of lengteverhoudingen, is het in principe onverschillig hoe het effect ervan in foutenkrommen uitgedrukt wordt. In plaats van twee punten- hopen ieder tot één punt te reduceren, kunnen wij een der veelhoeks figuren als grondslag kiezen en de andere hierop ovprbepaald gelijk vormig aansluiten. De basis wordt hier dus fictief. Voor een regel matige gesloten veelhoek verkrijgt men dan cirkelvormige normale foutenkrommen met gelijke straal voor alle punten. Scherp is het begrip schranking niet te definiëren. Misschien ver duidelijk ik het nog voor U door op te merken, dat werken van het grote in het kleine beoogt het bereiken van gelijke schranking voor figuren van gelijke vorm en afmetingen. Niet in een dergelijk experiment komen tot uiting factoren, die bij alle herhalingen eenzelfde effect geven. Ik denk hier speciaal aan de gevolgen van het feit, dat figuren op een gebogen aardoppervlak in het platte kaartvlak afgebeeld moeten worden. De door de gekozen afbeeldingsmethode ontstane verwringing van de figuur kan dan ook nooit door foutenkrommen uitgedrukt wordenook het woord schranking wil ik hier vermijden. De prakticus zal twijfelen aan de uitvoerbaarheid van het beschre ven experiment, omdat bekend is, dat bij planchetmeting kleinere af wijkingen onzichtbaar blijven door de betrekkelijk kleine tekennauw keurigheid. Op schaal iiooo, komt een tekennauwkeurigheid van

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1947 | | pagina 274