303
Eveneens slechts tot het in feite bruikbaarder maken niet tot
het juridisch op ander plan brengen -van het kadaster zouden ook
de maatregelen kunnen bijdragen welker invoering de SC op blz. 181/2
propageert.
Voor plannen van haar conceptie, enerzijds vrij ingrijpend op ver
schillende punten, doch anderzijds niet tot iets afgeronds, tot een be
stendige nieuwe juridische (of alleen maar bestendige feitelijke) toe
stand leidende, zal de Regering er zijn hier twee Ministers nodig
zich naar mijn oordeel niet als officiële initiatiefnemer kunnen
laten vinden.
Deze uitspraak is onbewijsbaar, al kan men zich inspireren op het
verleden en op de uit ervaring bekende moeilijkheid om wetgevende
maatregelen, wanneer zij niet door financiële of politieke urgentie
worden aangedrongen, het aanzijn te doen geven. Het is het goed
recht der SC om mijn pessimisme niet te delen en gaarne wens ik dat
zij het alsdan bij het rechte einde moge blijken te hebben.
Doch in ieder geval rest mij in mijn gedachtengang de plicht om
althans globaal aan te geven op welke wijze naar mijn oordeel alleen
de kans kan ontstaan dat het doel der SC in de boven gegeven be
knopte omschrijving eens werkelijkheid zal worden. Al moge ook
deze kans zéér klein zijn (te oordelen naar wat het verleden ons heeft
geleerd en gezien het hierna nog vermelde), dat verhindert niet dat
zij meer mogelijkheden in zich bergt dan die op het verwezenlijken
van wettelijke maatregelen in de geest van de door de SC gedachte.
Die weg zou zijn het verbinden van voorstellen inzake het kadaster
aan een (alsdan primair te stellen) voorstel tot instelling van een
„positief stelsel van openbare registers", subsidiair van een stelsel
als dat van de Staatscommissie 1906. Het is weliswaar zó gelijk
ook die Staatscommissie reeds in het licht stelde dat als men over
„kadaster" spreekt, men zich op zichzelf moet losmaken van de
kwesties inzake het stelsel van openbaarheid (hiertegen wordt veel
gezondigd; ik wijs slechts op de uiteenzetting in de uitgave van Noor-
duyn over de Wet op de Grondbelasting aangaande het kadaster, waar
wordt gezegd dat „ons B.W. inzake het kadaster het z.g. negatieve
stelsel huldigt")en ook is het zó, dat men onderscheid moet maken
tussen geschillen over een beweerd recht op een onroerend goed en
andere waarbij de strijd niet loopt over het recht zelf, maar over de
juiste omvang, de grenzen van het perceel. Maar niettemin zou denk
baar zijn een kadastrale boekhouding, die niet langer als zodanig zou
moeten worden gekarakteriseerd, maar die zou kunnen worden ver
heven tot een organisch onderdeel van een te scheppen, in de wet te
regelen positief stelsel van openbare registers.
De SC heeft enige malen opgemerkt, in deze richting moeilijk voor
stellen te kunnen doen. Toch zal dat nodig zijn, willen althans haar
pogingen niet uitlopen op het slechts (mogelijk) bereiken van onbe
tekenende administratieve wijzigingen, en in het gunstigste geval een
wettelijke voorziening inzake hermetingen. En wat de moeilijkheden
betreft: reeds Treub merkte op, dat het materiaal voor het grijpen
ligt en terecht, gezien de vloed van litteratuur, waaruit ik hierna
alleen die geschriften aanhaal die mij nader bekend zijn.