308
algemeen absoluut op de door het Kadaster verstrekte gegevens; het
wil bovendien deugdelijke waar voor het geld dat het er voor moet
betalen. De Kadasterdienst zorge dus voor betrouwbare gegevensDit
is geen ambtelijk liefhebberijtje, doch een dringende eis! De SC heeft
gemeend te moeten medehelpen om dit te bereiken.
Zij heeft daarom gezocht naar verschillende middelen; voor een
deel zullen deze indirect aan het Kadaster een fundament verschaffen
voor een grotere juridische betekenis.
a) Zo wil de SC veel meer soorten akten dan thans verplicht ge
publiceerd zien, m.a.w. zij wil het onvolledig negatieve stelsel wat
meer volledig negatief laten worden, daarbij echter goed in het pog
houdend, dat de meeste akten die dan aan die overschrijvingsverplich
ting onderworpen zouden worden, slechts gepubliceerd worden zonder
meer, dus zonder dat dit nodig is om enig rechtsgevolg te bereiken!
De SC hield „Kadaster" en „stelsel van openbaarheid" wel goed uiteen.
b) Verder wilde zij niet alleen meer akten naar het hypotheek
kantoor trekken teneinde aan het publiek zijn rechten beter te kunnen
tonenzij wilde ook, nu immers het negatieve stelsel behouden blij ft,
zorg er voor dragen, dat de overgeschreven akten zo min mogelijk
materiële onjuistheden zullen bevatten. Vandaar de verplichte authen
tieke akte, iets waarvan ook de Staatscommissie 1906 voorstandster
was. Immers een authentieke akte schept beter waarborgen voor
deugdelijkheid dan een onderhandse. De SC meent onderscheid te
kennen tussen notariële en authentieke akte in zover dat behalve de
notaris, als uitzondering te maken op artikel 1 van de Wet op het
Notarisambt, zeker een ander ambtenaar bij de wet kan worden aan
gewezen als bevoegd tot het verlijden van authentieke akten. Deze
zou b.v. de domeinakten kunnen verzorgen, doch waar de Staat daarbij
zelve partij is, zou deze ambtenaar niet de comparerende inspecteur der
domeinen kunnen zijn. Wat hierover in het Orgaan van de Vereniging
voor K. en L. van October 1947 op blz. 34 staat, neemt zij niet voor
haar rekening, als zijnde niet door haar geschreven.
c) Als derde middel tot verbetering van het Kadaster beveelt de
SC aan de verplichte aanduiding van het betrokken onroerend goed in
alle akten die ter publicatie worden aangeboden, met zijn kadastrale
kenmerken. Misschien is de door Mr S. gewraakte zinsnede op blz.
147 van het rapport wat slordig gesteld, doch de SC was er goed
van overtuigd, dat levering plaats kan vinden zonder dat er kadastrale
kenmerken van het goed zijn vermeld. Helaas! Doch wanneer ter
bestrijding van deze misstand voor de boekhouding de SC de kadas
trale aanduiding dwingend voorgeschreven wil zien, beweert zij toch
niet, dat deze vermelding zou zijn bedoeld als een vereiste voor de
totstandkoming van het beoogde rechtsgevolg. Naar ik meen onder
scheidt Mr S. deze begrippen niet in zijn critiek op de genoemde
passage.
Dat „aanduiding met de kadastrale kenmerken in de meeste ge
vallen is voorgeschreven" slaat op art. 37 Notariswet.
Hierbij wil ik de gelegenheid te baat nemen om te antwoorden op
een andere aanmerking van Mr S., nl. op het gebruik van de woorden
„kadastrale grens" in regel 6 v. o. op blz. 175. Hier is een schrijffout