36
343. Rechtbank Arnhem, 27 Juli 1944. Deze weigert den verkoop van
onroerende goederen ex art. 1122 B.W. in een onverdeelden boedel, omdat zij
het mogelijk acht ook zonder de goederen te verkoopen, tot een goede verdeeling
te geraken en aldus de goederen in de familie te houden. Sommige erfgenamen
zullen dan wegens overbedeeling geld in moeten brengen, wat echter in dit
geval geen bezwaar ontmoet. Eenige erfgenamen hoopten bij verkoop voorkeur
te hebben op het geheel der goederen op grond van het toen nog geldende
Besluit Landbouwgronden (219/1940).
346. Rechtbank Zwolle, 3 Mei 1944. Een procedure tot wijziging der Wegen
leggers (art 43 Wegenwet). De N.V. Ned. Spoorwegen teekende verzet aan tegen
het feit, dat een bepaalde overweg, door hekken afgesloten, als openbaar op den
in 1941 vastgestel'den legger voorkwam. In 1931 was deze weg al op den
ouden legger gebracht, zonder protest van de Spoorwegen. Deze beweert in 1931
nog bordjes met „eigen weg" te hebben geplaatst (art. 4 lid 2 Wegenwet). Volgt
een historische beschouwing over het ontstaan van den overweg, als verbinding
tusschen landerijen door den spoorweg in tweeën gesneden. De Rechtbank con
cludeert, dat de Spoorwegen moeten bewijzen, dat zij door de plaatsing van de
bordjes „eigen weg" juist de openbaarheid hebben willen voorkomen.
349. Rechtbank Utrecht, 6 Juni 1943. Er was bij titel een recht van overgang
door een steeg tusschen twee huizen gevestigd. De eigenaar van de steeg en
het eene huis had de steeg overdekt en voor en achter met muurtjes, voorzien van
deuren, afgesloten. Hij gebruikte de aldus ontstane ruimte als keuken, opslag
plaats enz. Na plaatsopneming oordeelde de Rechtbank, dat de uitoefening van
het servituut niet onnoodig werd belemmerd. De eischer werd afgewezen in
zijn vordering tot afbraak van de muurtjes en opruiming van de overige
belemmeringen.
384. Kantongerecht Utrecht, 10 Mei 1943. Art. 690 B.W. verleent de buren
in de kom van gemeenten het recht tot afsluiting hunner eigendommen voor
gemeenschappelijke rekening. Eischer had een afsluiting, dienende mede tot af
scheiding van zijn perceel en dat van gedaagde, aangebracht en vorderde nu
van dezen betaling van 150, zijnde de helft der gemaakte kosten. Er bleek
gezet te zijn een hek van betonpalen met harmonicagaas op de grens der per-
ceelen en dus als gemeene afscheiding voor de helft op grond van den gedaagde.
Deze laatste was niet gesommeerd om hiertoe mede te werken. Dus verklaarde
de rechter deze plaatsing onrechtmatig en derhalve de vordering tot betaling
van de halve kosten niet toewijsbaar. Eischer had het hek geheel op eigen grond
moeten plaatsen en ook zelf geheel betalen. Wil men den buurman laten mede-
betalen en de afscheiding half op buurmans grond plaatsen, dan zal men dezen
eerst voor den rechter moeten dagen, maar dan voor de Rechtbank en deze
een beslissing terzake laten geven.
462. Kantonrechter Amsterdam, 19 Februari 1946. Deze oordeelde, dat vor
deringen over een vermogen onder beheer krachtens het K.B. E 133 alleen door
en tegen het Beheersinstituut kunnen worden ingesteld. Anders dus dan de Kan
tonrechter te Leeuwarden (zie 321).
463. Rechtbank 's-Hertogenbosch, 14 Juni 1946. Deze geeft ten aanzien van
zulke beheersvorderingen eenzelfde beslissing als 462.
464 en 465. Hooge Raad, 18 Mei en 7 Juni 1946. Dit zijn de uitspraken over de
lijdelijkheid van den hypotheekbewaarder bij het toepassen van roiementsacten.
Zie ook blz. 24 van jaargang 1946 van dit tijdschrift en de artikelen van
Schuttevaer in W.P.N.R. 3953 vlgg.
475. Rechtbank Maastricht, 11 Mei 1944. Eischers beweren door een deur in
een muur (vroeger een opening in een heg) toegang tot en overweg over een
„opvaart" te hebben. Een titel kunnen ze niet toonen, ze beroepen zich op gebruik
van meer dan dertig jaren, maar worden afgewezen omdat een niet-voortdurende
erfdienstbaarheid niet door verjaring kan worden verkregen Ook is de opvaart
niet als buurweg te beschouwen, omdat hier niet meer geburen zijn en niet blijkt,
dat de opvaart door eischers tot derzelver gemeenschappelijk gebruik zou zijn
bestemd.