38
van de ruilverkavelingswet met de bestaande wetgeving niet beïnvloeden kan.
De heer B. gaat daarna verder in, op wat hij noemt, de voornaamste bepalingen
der ruilverkavelingswet welke wet hij uit een oogpunt van waterstaatswetge
ving zeer merkwaardig vindt met de bedoeling deze te toetsen op hun
grondwettigheid.
De kern van zijn betoog is gericht tegen de artikelen 25, 69, 17 en 82 der
ruilverkavelingswet 1938. Verder wordt nog de juistheid van artikel 16 en artikel
41, 3e lid, betwist.
Overeenkomstig artikel 25 stellen Gedeputeerde Staten het plan van wegen,
waterloopen en kaden met daartoe behoorende kunstwerken voorloopig vast,
terwijl zij later overeenkomstig artikel 69 het definitieve plan vaststellen.
Op grond van artikelen 17 en 82 wijzen G.S. den eigendom van de openbare
wegen en waterloopen met de daartoe behoorende kunstwerken toe aan een
publiekrechtelijk lichaam en legelen het beheer en onderhoud.
De heer B. zegt: „Kort en bondig wordt hier een regeling gegeven van het
wegenrecht in een ruilverkavelingsblok, waar zelfs de Wegenwet niet aan te pas
komt. Gedeputeerde Staten worden hier almachtig verklaard en zouden met
negeering van Waterstaatswet 1900, Wegenwet en zelfs van Grondwet, eigen
dom, beheer en onderhoud van waterstaatswerken aan publiekrechtelijke lichamen
dat kunnen dus zijn: Rijk, provincie, gemeente of waterschap toewijzen."
„Het is met deze wet in de hand mogelijk, dat Gedeputeerde Staten het plan
van een rijksweg vaststellen, provinciale verbindingen regelen en een afwaterings
plan van een geheel waterschap bepalen, waarbij aan de gemeenten zoowel
wegen in eigendom, beheer en onderhoud worden gegeven, als van watergangen
het onderhofud aan hen wordt opgedragen."
Ik zou hierop willen antwoorden „inderdaad" en daar de ruilverkavelingswet
als lex specialis zal derogeeren aan de leges generales, is de zaak ook t.o.v.
de wegenwet en de waterstaatswet 1900 juridisch in orde, al ware te overwegen
om vanwege de nauwkeurigheid aan de desbetreffende artikelen van de ruilver
kavelingswet een clausule toe te voegen, luidende:
„in afwijking Van de regeling getroffen bij artvan dewet".
Opmerkelijk is, dat gedurende de 22 jaar ruilverkavelingspraktijk, waarin ook
groote blokken werden behandeld, zich geen enkel der gevreesde conflicten
heeft voorgedaan: dat nimmer in het verleden ook van Waterstaatszijde
niet de ruilverkavelingswet in dezen zin werd aangevochten; dat meermalen
van de zijde van Rijkswaterstaat, Provincialen waterstaat en groote waterschap
pen, ruilverkaveling van blokken waarin een wegenplan van genoemde lichamen
moest worden uitgevoerd, sterk werd gestimuleerd.
De belangen bij ruilverkaveling voor den landbouw (verbetering inplaats
van verslechtering van de indeeling) en voor het publiekrechtelijke lichaam dat
een weg moet aanleggen (gemakkelijke en snelle verkrijging der benoodigde
gronden) zijn dan ook voor beide altijd zoo groot, dat gemakkelijk overeen
stemming is te beteiken.
Geen enkele plaatselijke commissie zal er ook maar over denken een rijksweg
aan te leggen, terwijl het tracé van een rijksweg door Centrale Commissie en
Gedeputeerde Staten steeds als vaststaand van den Rijkswaterstaat zal worden
overgenomen. Omtrent uitwegen zal te voren overeenstemming worden verkregen.
Bij den verderen opbouw van het plan van wegen en waterloopen zal met deze
gegevens rekening worden gehouden. Maar de rijksweg behoort onderdeel van
het plan te zijn.
Kan b.v. de aanleg van een rijksweg, waarop agrarisch verkeer zal worden
toegelaten, niet tijdig geschieden, dan kan de plaatselijke commissie zoo noodig
een tijdelijke voorziening treffen voor de ingebruikneming van de nieuwe kavels
(aanleg van zandweg). Trouwens de geheele ruilverkavelingsprocedure is, met
met oog op de juiste volgorde der werkzaamheden, de juiste wijze van grond
verzet (grondverbetering), het in cultuur blijven der gronden en den overgang
van den ouden gebruiksvorm naar den nieuwen, zoo gevoelig, dat elke splitsing
van bevoegdheden en van uitvoering der werken groote moeilijkheden en nadeelen
tengevolge zal hebben.
Nog moet ik er de aandacht op vestigen, dat het uit juridisch oogpunt te
betreuren is, dat de mogelijkheid van beroep op de Kroon betreffende de