44
De heer Rietsema blijft van meening, dat wij door het noemen van de door
hem bedoelde wetten een concretere taakomschrijving in het K.B. zullen verkrijgen.
De heer Stoorvogel merkt op, dat het Kadaster niet zijn grondslag vindt in
de wetten, die de heer Rietsema noemde. Die wetten maken gebruik van het
Kadaster. De eenige grondslag is het wetskracht bezittende besluit, waarbij het
Kadaster werd ingesteld.
De heer Rietsema is nog niet overtuigd en blijft pleiten voor het vermelden
van. de wetten in het K.B.
De heer O. J. J o n a s uit zijn bewondering voor het werk van de studiecommissie.
In korten tijd werd op serieuse wijze een groot stuk werk verricht.
Of men een doelstelling of een taakomschrijving van het Kadaster wil geven,
acht spr. niet zoo belangrijk, mits duidelijk blijkt wat het Kadaster moet doen.
Tusschen de voorstanders van een doelstelling en de tegenpartij, welke een
taakomschrijving wenschelijk acht, gaapt geen breede kloof. Spr. wil trachten
een brug te slaan door aan de doelstelling van den heer Schuurman (Huish. Org.
nr 108 blz. 6) luidende:
„Het Kadaster is een Rijksdienst, welke door middel van landmeetkundige
gegevens en een bepaalde boekhouding ten doel heeft de zekerheid van de
rechten op den grond zooveel mogelijk te bevorderen."
toe te voegen: „en die hiermede samenhangende taken te vervullen die hem door
de Overheid of de wet worden opgedragen."
Het rapport van onze studiecommissie staat echter niet alleen. Heeft het
Bestuur het rapport-Tienstra ter inzage gekregen?
De Voorzitter is verheugd dat de heer Jonas de kwestie doelstelling of
taakomschrijving aansnijdt en is een voorstander van het uitspreken van een
doelstelling van het Kadaster. Deze doelstelling moet zeer ruim zijn en geen dorre
formule. Het is om de bezieling begonnen. Als het doel wordt uitgesproken,
hebben wij een middel om deze bezieling op anderen over te dragen.
Het rapport-Tienstra heeft het Bestuur niet ter inzage gekregen.
De heer Kramer sluit zich gaarne aan bij de waardeerende woorden van
den heer Jonas en kan zich ook vereenigen met zijn aanvulling op de doelstelling
van den heer Schuurman. Spr. geeft de voorkeur aan invoering van den Rijks
dienst van het Kadaster bij K.B. boven wettelijke regeling.
De heer Van Riessen acht de kwestie „doelstelling" of „taak" niet zoo
belangrijk en vindt de redactie van artikel 2 van het door de studiecommissie ont
worpen K.B. bevredigend voor alle partijen. Op dit K.B. kan worden voortgebouwd.
De heer Fortuin heeft het rapport met groote belangstelling gelezen. Zijn
belangstelling was iets anders gericht dan die van de meeste andere leden. Spr.
heeft in dit rapport gemist de verhouding van het Kadaster tegenover de overige
landmeetkundige diensten. Op blz. 11 van het Huish. Org. nr 107 heeft spr.
aangetroffen de zinsneden: „Zij ontstonden of liever zij groeiden uit tengevolge
van het tekortschieten van den kadastralen dienst. Zii zullen weer inkrimpen
als het Kadaster meer kan gever; dan thans het geval is."
Spr. meent hieruit te lezen, dat de commissie bedoelt, dat deze diensten tot
niveau nul zullen inkrimpen. Spr. is echter van meening, dat die diensten zullen
blijven bestaan en aan den eenen kant gegevens uit het Kadaster zullen putten
en aan den anderen kant bijdragen zullen leveren aan den kadastralen dienst.
Het heeft spr. getroffen, dat hij met de individueele landmeters steeds prettig
samenwerkt. Verlaten wij echter het individueele en komen wij bij de organen
van K. en L„ dan stuiten wij op een soort dienstchauvinisme.
Heeft de commissie de moeite genomen te rade te gaan bij de ingenieurs van
de Ned. Spoorwegen, Rijkswaterstaat, bij de commissarissen van den Wederop
bouw? Zoo niet, dan lijkt mij dit een gemis.
Noodig is samenwerking op een aanrakingsvlak, dat zoo zuiver mogelijk is
geslepen. De samenwerking kan niet worden overgelaten aan het persoonlijk
inzicht van de landmeters, doch dient reglementair te worden vastgelegd. Dit
geeft weliswaar een begrenzing van de taak van die niet-kadastrale diensten,
doch contact behoort er te zijn, dat in een organisatorisch verband is vastgelegd.
De heer Hof sluit zich aan bij de meening van den heer Stoorvogel over de
wettelijke grondslagen van het Kadaster. In het K.B., dat de studiecommissie ont
wierp, is het noch noodig, noch wenschelijk de wetten te noemen waarop de heer
Rietsema doelde.