RECHT EN ADMINISTRATIE. Waarom geen ruilverkaveling van bouwterrein? Mr Stan S m e e t s. Weert Toen er in 1941 een wijziging van de Ruilverkavelingswet 1938 verscheen (Besluit Secr. Gen. Dep. Landbouw en Visscherij 19 Juli 1941, nr 7184, S. 21 Juli 1941, nr 139; bijv. Ned. Jur. blad en W.P. N.R. 315), benieuwde mij voornamelijk de vraag of van deze ge legenheid gebruik was gemaakt, om het nuttige instituut der ruil verkaveling niet langer te beperken tot landbouwgronden maar het algemeen te maken, zoodat met name ook bouwterreinen daarvan zouden profiteeren. Het is er ook toen niet van gekomen. De wijzi ging heeft daarentegen aanleiding gegeven tot minder gewenschte gevolgen voor bouwterrein dat toevalligerwijze in een (landbouw kundige) ruilverkaveling verzeild raakt. Van het verbod tot opneming van bouwterreinen in art. 10 (,,In het blok worden niet opgenomen: 1° enz.; 3° onroerende goederen welke gelegen zijn binnen de bebouwde kommen; 4° gronden welke ingevolge een raadsbesluit als bedoeld in artikel 35 of 36 der Wo ningwet, in de naaste toekomst voor den aanleg van straten, grach ten en pleinen bestemd of als bouwterrein aan te merken zijn. kon nl. volgens het nieuwe tweede lid voortaan worden afgeweken „wanneer zulks met het oog op de aansluiting van de wegen, water- loopen en kaden met de daartoe behoorende kunstwerken nood zakelijk is". Dit verbod gaf nl. aanleiding tot moeilijkheden wanneer men een bouwterrein noodig had voor de aansluiting der wegen en waterloopen van het blok aan die van de omgeving. De eenige rechte uitweg ware onteigening geweest, doch in plaats daarvan redde de practijk zich met een onfraaien kronkelweg. Het bouwterrein werd nl. in welig bouwland omgetooverd door het uit breidingsplan voor dat terrein tijdelijk op te heffen en niets verzette zich er dan verder tegen, ook dit bouwland in het blok op te nemen. Ruilverkavelings- en uitbreidingsplan dienen in beider belang zeer zeker in nauw contact met elkaar te worden vastgesteld en de vaststelling van een ruilverkavelingsplan kan een uitgezochte ge legenheid zijn, een reeds bestaand uitbreidingsplan op te heffen teneinde daarvoor in de plaats te stellen een nieuw en beter plan, dat bovendien ten volle met het ruilverkavelingsplan rekening houdt. Dan is er geen sprake van ontduiking van het verbod van artikel 10, 3°, en kan een eigenaar zich over wijziging in de bestemming van zijn grond niet meer beklagen dan bij iedere andere wijziging in een uitbreidingsplan. Tijdelijke opheffing van een uitbreidingsplan zonder het doel dit plan in het belang der gemeente te herzien, doch enkel om het wettelijk verbod van opneming van bepaalde terreinen te ontgaan, is echter geheel iets anders, nl. wetsontduiking, waarover de eige naar, die zijn grond dientengevolge in waarde ziet dalen, zich te-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1947 | | pagina 57