63
zijn, maar zullen vervallen op het tijdstip van inwerkingtreden van
deze wet.
Daardoor komt dan vast te staan dat de wijze van over- en in
schrijven door het inleveren van afschriften op bepaalde formulie
ren, dus zonder letterlijke overschrijving in de hulpregisters, toch
rechtsgeldige levering van onroerend goed en vestiging van hypo
theekrecht heeft tengevolge gehad, ook als dit is geschied in de pe
riode van schorsing der besluiten.
Op 25 Februari 1947 zijn deze ontwerpen door de Eerste Kamer
aangenomen. Zij zullen dus spoedig als wetten worden afgekondigd.
Het ontwerp nr 358 (Kon. Boodschap van 7 November 1946)
regelt de toewijzing van onroerend goed als betaling der vergoeding
wegens onteigening voor den wederopbouw. Dit ontwerp is inge
diend in afwachting van de totstandkoming van een definitieve re
geling der oorlogsschade. Deze wet zal op 1 Januari 1948 weer
vervallen. In een zestal artikelen wordt bepaald dat het College van
Algemeene Gemachtigden voor den Wederopbouw de vergoeding
wegens onteigening kan betalen door het toewijzen van onroerend
goed toebehoorend aan dengene te wiens name is onteigend (meest
al dus een gemeente). Deze toewijzing kan niet geschieden tegen
den wil van dengene aan wien men wil toewijzen.
Door de toewijzing gaat de eigendom over. Het College kan
hypotheken vestigen en de rangorde van de hypotheken regelen.
Het zorgt voor de noodige over- en inschrijvingen.
Het spreekt vanzelf dat geen zegel- en registratierechten worden
geheven en alle verrichtingen ter bewaring gratis worden gedaan.
Het wetje zal den naam van Nood Toewijzingswet dragen.
In de Memorie van Antwoord op de Justitiebegrooting voor 1947
leest men, dat een wetsontwerp in voorbereiding is op den eigen
dom van appartementen. Dit ontwerp is afkomstig van Prof.
Beekhuis, die over den verdiepingseigendom een prae-advies
uitbracht aan de Broederschap van Notarissen. Volgens het Voor-
loopig Verslag der begrooting stelden eenige leden vragen over
dit onderwerp, dat zij met name voor den wederopbouw van Rot
terdam van belang achtten.
Volstaan moge worden met deze korte aanteekeningen. Later zal
hierover in het Tijdschrift uitvoeriger moeten worden gesproken.
Sinds 1838 zijn in het Nederlandsche zakenrecht niet zulke belang
rijke veranderingen tot stand gekomen als nu door den drang der
omstandigheden zullen worden aangebracht.
Uit dezelfde begrootingsstukken ook nog deze passage, dat in
zake het erfrecht sommige leden verandering hebben bepleit, ter
wijl andere zich kantten tegen invoering van een boerenerfrecht
tot saneering van het kleine boerenbedrijf. Ook de Minister Voelt
er niet voor, maar erkent dat het noodig is de parcelleering van
toch reeds niet groote bedrijven tegen te gaan, waarvoor hij de aan
dacht van zijn ambtgenoot van den landbouw zal vragen.
Rotterdam, 26 Februari 1947. J. H. J.