68 lichtingen door het Kadaster onmogelijk maken. Bij Ordonnantie Stbl. 1946, nr 33 is er wijziging gebracht in de regeling; de verleende toestemmingen kun nen van algemeenen aard zijn of een bijzondere overeenkomst of handeling be treffen. Bij regeeringsverordening zijn uitvoeringsvoorschriften gegeven (Stbl. 1946, nr 34). Verder geschiedde er nadere aanwijzing van organen, bevoegd tot het geven van toestemming, en werden richtlijnen verstrekt, te volgen bij het geven van toestemmingen. In het algemeen mogen deze slechts worden verstrekt, indien de overeenkomst of handeling geen schade toebrengt aan de Ned. Indische volkshuishouding en bovendien de ontwarring van tijdens de bezetting verrichte overdrachten van zaken en rechten niet zal bemoeilijken. Ook achteraf kan een overeenkomst of handeling nog van kracht worden ver klaard. Nr 3 (Juli 1946) van de Mededeelingen geeft een volledig overzicht van de geheele materie. W.P.N.R. 3953-39.56. In vier hoofdartikelen behandelt Mc H. Schuttevaec onder den titel ,,De hypo theekbewaarder en de lijdelijkheid" het arrest van den H.R. van 7 juni 1946, N. 1946, nr 465 (reeds vermeld in dit tijdschrift, jg. 1946 blz. 24). In 1933 kwam op een perceel van Abbas te rusten een hypothecaire inschrij ving ten behoeve van Auerbach, welke laatste in 1941 verhuisde naar een andere gemeente en sindsdien onvindbaar was. Toen Abbas in 1942 zijn perceel ver kocht, eischte de kooper levering vrij van hypothecaire inschrijvingen, en Abbas, stellende dat de leening in 1934 al geheel door hem afgelost was en niet in staat zijnde door de onbekendheid met het lot van Auerbach van hem royement te ver krijgen op den voet van art. 1240 B.W., dagvaardde zijn gewezen schuldeischer in kort geding. Hij eischte hierbij machtiging overeenkomstig art. 1277 B.W. tot het zelf doen uitvoeren van de verbintenis van Auerbach tot het geven van royement, zoodat Abbas zelf bij notarieele akte toestemming zou kunnen geven tot doorhaling van de bewuste inschrijving en overeenkomstig art. 1240 B.W, zelf den hypotheekbewaarder zou kunnen machtigen tot het verrichten van die doorhaling. De President verleende verstek tegen Auerbach en wees de vordering toe. Hiertegen kwamen de Staat en zooveel noodig de hypotheekbewaarder in verzet. Zij dagvaardden Abbas en Auerbach eveneens in kort geding, stellende, dat de gegeven beslissing nadeel toebracht aan de zaak ten principale en dus niet in kort geding had mogen worden beslist; dat naast' de regeling van de artt. 1239 1241 B.W. geen plaats is voor een beroep op de algemeene regeling van art. 1277 B.W.; dat laatstgemeld artikel niet mag worden uitgebreid tot een verplich ting tot het afleggen van een wilsverklaring gelijk het verleenen van royement van een hypotheek; dat zij de aflossing betwistten totdat daarvan bewijs zou zijn geleverd; en dat hun rechten met het oog op hun aansprakelijkheid tegen over het publiek door het bestreden vonnis werden benadeeld. De President verwierp de exceptie van onbevoegdheid en ook de eisch tot schorsing van zijn vonnis en het verzet tegen dit vonnis werden afgewezen. Inmiddels bood Abbas den bewaarder e.en notarieele akte aan, waarin hij, on der vermelding dat hij door den President van de Rechtbank, overeenkomstig art. 1277 B.W., daartoe was gemachtigd, verklaarde toe te stemmen in en den be waarder te machtigen tot de doorhaling van de inschrijving. De Staat c.s. gingen in appèl van het laatste vonnis van den President, doch werden bij twee arresten van het Hof in het ongelijk gesteld. Volgens het Hof in het eene arrest kwam aan appellanten het rechtsmiddel van derden-verzet niet toe, daar van benadeeling van rechten (art. 376 B.Rv.) geen sprake was. Door de aangeboden royementsakte was formeel voldaan aan de eischen van de artt. 1239 1240 B.W.; de bewaarder was krachtens art. 1239 gehouden tot doorhaling, en moest dit doen, zonder dat ter zake eenige aanspra kelijkheid jegens den hypotheekhouder of het publiek op hem kwam te rusten zulks ingevolge het beginsel van de lijdelijkheid van den hypotheekbewaarder. Bij het andere arrest werd beslist dat de bewaarder terecht was veroordeeld om tot de doorhaling van de bewuste inschrijving over te gaan. Het hiertegen inge stelde beroep in cassatie heeft de Hooge Raad verworpen bij het in aanvang dezes genoemde arrest, waarvan de overwegingen hier volgen:

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1947 | | pagina 68