69 „dat ons wettelijk stelsel van openbaarmaking der zakelijke overeenkomsten be treffende onroerend goed, door in- of overschrijving in de openbare registers, zich hierdoor kenmerkt, dat hoewel zonder deze openbaarmaking zekere rechts gevolgen uitblijven de bekendmaking in het register niet medebrengt, dat daar door op bindende wijze vaststaat dat de rechtstoestand inderdaad is, zooals het register aangeeft, noch dat voor derden, die op het register vertrouwen, hetgeen staat ingeschreven, als bestaande wordt aangenomen, ook al blijkt de bekend making onwaar te zijn; „dat in dit zoogenaamde negatieve stelsel van openbaarheid ook aan de aan- teekening in het register dat een hypotheek is tenietgegaan niet de beteekenis toekomt, dat zij bindend vaststelt, dat de hypotheek inderdaad heeft opgehouden te bestaan, noch dat zij ten bate van derden, die op de doorhaling in het register afgaan, geldt als waarheid; „dat juist daarom het voorschrift van art. 1265, tweede lid, de hypotheekbe waarders verplicht om, ingeval vroegere inschrijvingen op het goed hebben be staan die naderhand zijn doorgehaald, van dit feit melding te maken op het door hen, ingevolge het eerste lid, te geven afschrift of getuigschrift; „dat deze bepaling ook blijkens de geschiedenis van hare totstandkoming (in het bijzonder de Memorie van Toelichting bij het ontwerp van 24 October 1833 en het Regeëringsantwoord op de door eenige leden van de Vde afdeeling geuite meening naar aanleiding van de redactie van 1834, Voorduin IV, pg. 714719) ervan uitgaat, dat, ondanks de doorhaling, de inschrijving haar rechtskracht kan behouden hebben en daarom bedoelt den belanghebbende te doen waarschuwen, dat inschrijvingen' hebben bestaan die zijn doorgehaald, ten einde hem in staat te stellen naar deze doorhalingen onderzoek te doen; „dat met de bloot administratieve beteekenis van de doorhaling eener inschrij ving in het hypotheekregister onmiddellijk samenhangt, dat eenig onderzoek naar de juistheid van de gevraagde aanteekening van overheidswege niet behoeft te geschieden en dat voor een verplichting en een bevoegdheid van den hypotheek bewaarder tot toezicht op de rechtmatigheid der doorhalingen, zelfs in den be perkten omvang dien het middel voorstaat, geen plaats is; „dat bij pleidooi van de zijde van eischer er op is gewezen, dat de bewaar ders der hypotheken, ondanks de in deWet neergelegde lijdelijkheid hunner func tie, plegen te onderzoeken of de machtiging tot doorhaling door of namens een bevoegde is onderteekend, én is betoogd, dat de ten dezen bestaande constante administratieve practijk, die door de onmiddellijk belanghebbende kringen is aan vaard, recht schept; „dat dit betoog den eischer niet kan baten, daar indien men ervan zou uit gaan dat gewoonte recht kan geven met terzijdestelling van een wettelijken re gel het Hof door miskenning van den beweerden regel van gewoonterecht niet de wettelijke voorschriften in het middel aangehaald zou hebben geschonden of verkeerd toegepast, doch den gewoonterechtsregel, terwijl het middel daar over niet klaagt en ook niet met vrucht zou kunnen klagen;'' Na het arrest van den H.R. van 14 April 1843 is thans een tweede uitspraak in gelijken geest gevallen, waarmede de bewaarders rekening hebben te houden. Mr Schuttevaer maakt op het arrest de volgende kantteekeningen: De H. R. laat aan zijn beroep op de wetsgeschiedenis voorafgaan een begripsomschrijving van het z.g. „negatieve stelsel" en brengt met het naar ons recht bestaan van dit stelsel in verband de beteekenis van de doorhaling van een hypothecaire in schrijving, of leidt zelfs die beteekenis af uit het bestaan van het negatieve stelsel. Dit acht schrijver onjuist. In het negatieve stelsel leiden akten van overdracht of vestiging van zakelijk recht slechts dan tot wijziging in de gerechtigheid tot een onroerend goed als zij worden overgeschreven, doch na de in- of overschrij ving bestaat geen zekerheid dat het beoogde rechtsgevolg wel is verkregen. De bewaarder is hier „lijdelijk", hij moet zich onthouden van een onderzoek naar de vraag of de akte die een „zakelijke overeenkomst" belichaamt, wei rechtsgevolg kan hebben. Doch ons land heeft een onvolledig negatief stelsel, er zijn tal van gebeurtenissen die wijziging brengen in eigendomstoestand of zake lijke gerechtigheid zonder dat daarvoor rechtens in- of overschrijving van eenig stuk in de openbare registers te pas komt (boedelmenging, erfopvolging, legaat, boedelscheiding, afstand van zakelijke rechten, verjaring). Deze wijzen van eigen-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1947 | | pagina 69