70
domsverkrijging zijn van principieel andere orde dan de eerstgenoemde.
Onderscheiding van beide groepen van gevallen had den H.R. hier kunnen
leiden tot andere argumentatie en daarmee was de kans op een andere uitspraak
aanwezig geweest. Hypotheek gaat o.m. te niet door afstand door den schuld-
eischer, onverschillig of zulks al dan niet uit de registers blijkt, dus het geval
ligt hier geheel anders dan bij de vestiging van hypotheek, waar openbaarmaking
verplicht is. Doorhaling is het middel om het teniet gegaan zijn van een hypo
theek kenbaar te maken; zij heeft „bloot administratieve beteekenis" (zie H. R.
hierboven). Geschiedt de doorhaling op machtiging van den bevoegde, dan is
het toch nimmer die doorhalingdie voor het bestaan van het zakelijk recht van
eenige beteekenis is. (De akte van royement wordt ook slechts aangeteekend in
het hulpreg. nr 3, niet in het dagregister, dat burgerrechtelijke beteekenis heeft,
waarin de vestiging wordt aangeteekend van het hypotheekrecht.) Of de be
waarder bevoegd is tot weigering van de toepassing van een royement, moet
dan ook beslist worden volkomen los van het feit dat wij een negatief stelsel
hebben.
Dat de bewaarder lijdelijk is ook bij de toepassing van een aangeboden roye
ment wil de H.R. argumenteeren met een beroep op de geschiedenis van art.
1265 lid 2 B.W.
Volgens Mr Schuttevaer kan men echter ook denken, dat men er bij het op
nemen van genoemde bepaling van is uitgegaan dat, hoezeer de doorhaling op
machtiging van een onbevoegde zonder beteekenis was, de doorhaling die wél
van den bevoegde afkomstig was, wel het tenietgaan van het hypotheekrecht
tengevolge had. (Vgl. ook nog art. 1268 B.W. dat wél verbiedt het weigeren
of vertragen van de over- of inschrijving van resp. „akten waarbij de eigendom
wordt overgedragen" en van „hypothecaire regten", doch niet het weigeren of
vertragen van de doorhaling van een hyp. inschrijving.)
Hoever gaat nu de lijdelijkheid van den bewaarder? (Zie o.m. Mr J. H. Jonas
in W.P.N.R. 3826, J. J. W. van Wiechen in W.P.N.R. 3144 en Jonas' inaugu-
reele rede „Lijdelijkheid" besproken in W.P.N.R. 3487.) Uitgangspunt van
Mr Schuttevaer is: Wij hebben een onvolledig negatief stelsel (zie hierboven);
door het B.W. is den bewaarder opgedragen
1. het verrichten van die boekingen die leiden of althans kunnen leiden tot wij
ziging in den eigendom of andere zakelijke gerechtigdheid en
2. het afgeven van bepaalde stukken en het verstrekken van inzagen uit zijn
registers.
Of de onder 2 genoemde verplichting tot verschaffing van gegevens aan het
publiek ook onder het gezichtspunt van de „lijdelijkheid" is te brengen is nog
zeer de vraag. T.a.v. de onder 1 genoemde verrichtingen heeft de bewaarder
zeker een lijdelijke taak; in ons negatief stelsel mag het niet van een ambtenaar
afhangen de mogelijkheid van het ontstaan van eenig zakelijk rechtsgevolg (door
een bepaalde boeking) al dan niet te doen intreden. Maar bij ieder stuk dat hem
wordt aangeboden zal hij de vraag moeten stellen: is dit een stuk dat naar zijn
aard in de registers thuis behoort, dus de mogelijkheid opent na in- of overschrij
ving wijziging te brengen in den eigendom of andere zakelijke gerechtigdheid?
In twijfelgevallen heeft de Minister van Financiën soms een gedragslijn voor
geschreven (b.v. P.W. 13140, 13146, 12762, 14647). Volgens Van Wiechen komt
de interpretatie van art. 671 B.W. hier bij de administratie te liggen, doch de
rechterlijke macht blijft het laatste woord houden, wanneer een belanghebbende
bij kwestie de zaak in rechte beslist wenscht te zien.
Soms wordt een aangeboden stuk alleen toegelaten omdat de hyp. boekhouding
daardoor meer gerief voor het publiek kan opleveren, b.v. eenzijdige verklaringen
van verjaring (P.W. 13053) of de aanteekening van cessie, subrogatie, inpand-
geving e.d. van een hyp. vordering. De ratio is hier te bevorderen dat de registers
zooveel mogelijk een betrouwbaar beeld opleveren, zooveel mogelijk een juiste
publicatie inhouden, doch men zoeke hier geen associatie met „negatief stelsel en
meene evenmin, dat overschrijving of aanteekening van dergelijke stukken ge
schiedt omdat de bewaarder lijdelijk is.
Wanneer de (rewaarder een formeel en materieel juiste akte van royement
toepast en wanneer hij een formeel niet juist royement weigert, dan geschiedt
een en ander wél krachtens wettelijke voorschriften, doch er is hier slechts een
publicatie van administratieve beteekenis, dus buiten de sfeer van het negatieve