LA ND MEE 7 KUNDE Opmerkingen over de grafische vereffening bij de enkele puntsbepaling H. van den Berg, Landmeter van het kadaster, Zwolle. Het lijdt geen twijfel dat de methode TienstraVan der Sterr het grafisch vereffenen veel aantrekkelijker heeft gemaakt. Vooral komt dit door de foutentoonende figuur, de teekening die zoo duide lijk laat zien wat er met het punt aan de hand is. Deze figuur toch geeft op zeer groote schaal aan hoe de gemeten stralen het gebied om het te bepalen punt doorkruisen (tenminste zoo behoort het). Heeft men enkel te maken met voorwaartsche richtingen, dan geeft de constructie van de foutentoonende figuur geen moeilijk heden. Zoodra de gemeten richtingen georiënteerd zijn, geeft iedere georiënteerde voorwaartsche richting een meetkundige plaats, waar op het te bepalen punt moet liggen. Meetfouten, fouten in de be kende punten enz. zijn oorzaak, dat deze meetkundige plaatsen niet door één enkel punt gaan. Wordt nu voor een aantal voorwaartsche richtingen een foutentoonende figuur samengesteld, dan ziet men, dat de argumenten van de meetkundige plaatsen gelijk zijn aan die van de voorwaartsche richtingen, hetgeen ook vanzelf spreekt, ge zien de definitie van de foutentoonende figuur. De richting van elke rechte in de figuur staat dus van te voren reeds vast; de afstand tot het benaderde punt is afhankelijk van de grootheid f. Hoe groo- ter deze /'s worden, des te verder komen de stralen uiteen te liggen en des te onnauwkeuriger is de bepaling van het punt. Bij de vaststelling van de definitieve plaats van het te bepalen punt in de foutentoonende figuur (het definitieve punt is P, het benaderde punt P') kan men van twee verschillende gedachten uit gaan. In de eerste plaats kan men er van uit gaan, dat iedere ge meten richting van gelijk gewicht is, d.w.z. de kans dat het argu ment van de eene richting goed is, is even groot als de kans van een der andere stralen. Hier geeft men dus alle gemeten hoeken een gelijk gewicht en bij de vereffening stelt men dan natuurlijk als eisch, dat de veranderingen in deze hoeken minimum moeten blijven, dus [vv] minimum. Men maakt dus geen onderscheid of het punt waarop gemeten is ver van het te bepalen punt af ligt of er dichtbij. Men kan echter ook anders redeneeren en zeggen dat iedere meetkundige plaats eenzelfde gewicht moet hebben. Men bedoelt hiermede, dat de kans dat het te bepalen punt op een bepaalde meet kundige plaats zou liggen, voor alle meetkundige plaatsen even groot is, ongeacht den afstand waarop het punt waarbij de straal

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1947 | | pagina 72