T74 Hieruit kunnen nu de volgende conclusies worden getrokken. Wordt er vereffend met den eisch [ui-] minimum, dan onder gaan de argumenten zoo klein mogelijke veranderingen en dit geldt t zoowel voor de lange als de korte richtingen. Echter ten opzichte van de verre richtingen krijgt het vereffende punt dan een veel grootere zijdelingsche verplaatsing dan ten opzichte van de korte richtingen. Het is zoo, dat in dit geval aan de stralen gewichten worden toegekend (p) die omgekeerd evenredig zijn met de kwa draten van de afstanden ..ot de bekende punten. Deze gewichten zijn niet gering. Komen in een meting bijv. een richting van 3 km lengte en een van 9 km voor, dan krijgt de eerste een gewicht van 9 en de tweede een gewicht van slechts 1Komen in een vereffe ning behalve enkele zeer korte afstanden ook één of meer zeer groote afstanden voor, dan kan men deze laatste meestal gerust weglaten; hun invloed op de vereffening is toch vrijwel nihil. Eens deels valt dit natuurlijk toe te juichen, omdat men in de eerste plaats het te bepalen punt goed wil hebben liggen ten opzichte van zijn naaste omgeving. Er is echter een grens en het lijkt mij dat deze hier wel erg dicht benaderd, zoo niet overschreden wordt. Het is ook deze omstandigheid, van het geringe gewicht van de verre rich tingen, die het op het oog bepalen van het vereffende punt in de foutentoonende figuur zoo moeilijk maakt. In de figuur toch ziet men alleen maar lijnen en men kan niet bij iedere lijn een gewicht denken. (Bij binnenrichtingen, waarbij fictieve buitenpunten optre den waarvan men in het geheel niets afweet, zijn de gewichten zelfs geheel onbekend.) In de foutentoonende figuur zijn de meetkundige plaatsen in beeld gebracht waarop elk der gemeten richtingen het punt wil hebben. Wanneer deze rechten dicht bij elkaar zijn gelegen, zegt men dat het punt goed bepaald is. Een meetkundige plaats die ver van de andere afligt, wijst op een verkeerde richting. Er is ra inderdaad wat voor te zeggen om aan alle meetkundige plaatsen dezelfde waarde toe te kennen. In dit geval wordt de vereffeningseisch [hh] minimum. Men bereikt hiermede, dat de loodlijnen uit het vereffende punt op de foutenrechten neergelaten zoo klein mogelijk blijven. Ten aanzien van de argumentencorrecties v blijven in dit geval de stralen niet van gelijk gewicht, maar zij krijgen gewichten si2 q. die recht evenredig met het kwadraat van de afstanden tot P de bekende punten zijn. In dit geval draait de gewichtskwestie precies om; het zijn nu de verre richtingen die de grootste gewichten krijgen, al wordt door deze grootere gewichten alleen maar bereikt, dat bij de vereffening deze verre richtingen gelijken invloed op de resultaten krijgen als de korte richtingen. Van overheersching door de verre richtingen is dus hier geen sprake, terwijl dit voor de korte richtingen bij den eisch [vv] minimum wel het geval was. De hiervoor geschetste methode heeft het groote voordeel, dat

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1947 | | pagina 74