8 loopende ruitlijnen waren gecorrigeerd, had aansluiting aan 69 pun ten plaats. Men berekent er uit, dat de Y-as van het stelsel der Rijksdrie hoeksmeting ca 0,39 gr naar rechts moet draaien om met den „me ridiaan" van het oorspronkelijke stelsel samen te vallen. Daar de meridiaanconvergentie in den Westertoren 0,4428 gr is, ligt het Noorden van de oorspronkelijke kaart dus ca 0,06 gr links van het werkelijke Noorden. Deze geringe afwijking zal wel aan het toeval moeten worden toegeschreven. Ook de vergrooting die men aan het stelsel der Rijksdriehoeksmeting moet geven om een zoo goed moge lijke aansluiting aan de oorspronkelijke plans te waarborgen, is ge ring. Zij bedraagt 1,0012 of 1,2 m per km. Minder gunstig is het gesteld met de verschillen die na de trans formatie nog tusschen de uitgepaste en de getransformeerde coör dinaten blijven bestaan. De kleinste afstand bedraagt 0,4 m, dat is in de kaart 0,3 mm, de grootste 9,7 m of 7,8 iRm. De middelbare waarde van dezen afstand is 4,0 m of 3,2 mm in de kaart. Opge merkt kan worden dat, waar de verschillen groot zijn, de punten per blad in dezelfde richting afwijken, hetgeen kan worden toege schreven aan een onjuiste ligging van het ruitlijnenstelsel op dat blad. Deze verklaart ook dat men groote verschillen kan krijgen als men de afstanden tusschen twee punten die op verschillende bladen liggen, berekent uit de uitgepaste coördinaten of uit de getransfor meerde. Zoo vond ik tusschen twee huishoeken die op aangren zende bladen op een afstand van 390 m van elkaar liggen een waarde die op het minuutplan 10,5 m, dat is 8,4 mm te groot was. Doch ook de verschillen op één blad zijn, gerekend naar de eischen van den tegenwoordigen tijd, vaak belangrijk, want op het plan waarop het alleroudste gedeelte van de stad voorkomt, vond ik tus schen twee op 950 m afstand van elkaar gelegen hoeken van hui zenblokken een bedrag dat op het minuutplan 9,3 m, of 1 te klein is. Over de waarde van de meting en de kaarteering binnen de hui zenblokken heb ik al eens gesproken in een voordracht die ik in 1939 voor de Vereeniging voor Kadaster en Landmeetkunde mocht houden. Ik heb bij die gelegenheid eenige voorbeelden gegeven, hoe groot de onnauwkeurigheid wel is waarmede deze heeft plaats gehad. Met groote onnauwkeurigheid men mat in die dagen in meters en soms tot in halve meters nauwkeurig heeft men blijk baar de perceelscheidingen aan de voorzijde van de blokken op de meetketting afgelezen en, ook al stonden deze perceelscheidingen scheef op de voorrooilijn, ze gemakshalve er vaak maar haaks op geteekend zonder behoorlijk na te gaan of de muren ook spron gen vertoonden. Dit heeft tot gevolg dat in de achtergevelrooilijn, die in strijd met de werkelijkheid steeds als een rechte wordt afge beeld, de perceelscheidingen van twee aan verschillende straten gelegen panden, vaak verkeerd ten opzichte van elkaar verspringen. Kortom, de kaarteeringen zijn zoo slecht dat men, zoo goed moge lijk op de omtrekken aansluitende, vrijwel iedere grens in de blok-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1947 | | pagina 8