87
Met behulp van de vergelijkingen (3) en (4) wordt het geheele
van de Rijksdriehoeksmeting. Om ze op de kaart te kunnen' aan-
cp en A opklimmend met 5'. Daar de meridianen rechte lijnen zijn,
is het voldoende telkens drie punten te bepalen voor het midden en
de uiterste randen van de kaart.
Bij de berekening van de parallellen bleek, dat de onderlinge af
standen zeer langzaam en regelmatig veranderden, zoodat met het
berekenen van vijf parallellen kon worden volstaan, waarna de ove
rige door interpolatie werden afgeleid.
De plaatsen van de radiopeilstations waren bepaald in het stelsel
van de Rijksdriehoeksmeting. Om ze op de kaart te kunnen aan
brengen, moesten deze nog worden omgerekend in de rechthoekige
coördinaten van het stelsel van de zeekaart. Dit gebeurde natuurlijk
via de geografische coördinaten.
Nadat de <p en A van elk station waren gevonden (a herleid voor
den nulmeridiaan van de kaart), werd het snijpunt bepaald van den
meridiaan en de parallel door het station. De tweede-graadsverge
lijking geeft natuurlijk twee waarden voor de coördinaten, maar het
tweede snijpunt valt ver buiten de kaart, zoodat de keus niet moei
lijk is.
Uit de verqelijkinq van den meridiaan Y X -}-
3 3 sin cpn tg A
R cotg (p0 volgt ook dadelijk de meridiaanafwijking van het station,
die we noodig hebben voor het uitzetten van de peilrichtingen.
De richtingstangens tg y 7en de meridiaanafwij
king is 90 y.
De projectie is niet conform, dus moeten we nog nagaan hoe groot
de richtingsveranderingen zijn voor ieder punt van de kaart.
FIG, 2
Voor
richting maakt met de richting naar het centrale punt, over in
Voor een punt P op den bol gaat de hoek oc, die een willekeurig
P
den
bol
de
hoek
punt
gaat
een
op
oc' in P' (zie fig. 2). Uit de figuur volgt:
t9 V2 u tg x
R (tg u tg ll2 u)