113
In het kort geven we nog eens het verloop van de berekening.
1°. Een voorlopige vereffening, waarbij de sluitfouten van de lussen
verdeeld worden over de secties en waaruit dus de voorlopige
geografische posities (geodetisch) van de knooppunten resulteren.
2°. Keuze van de knooppuntfiguren, zo eenvoudig mogelijk, met basis
en Laplace-azimuth, met één zijde grenzend aan de aansluitende
secties. Na de vereffening volgens de methode der kleinste kwa
draten wordt deze gemeenschappelijke zijde, gericht en met be
kende lengte, in de secties opgenomen.
3°. Voorlopige vereffening van de secties tussen de knooppuntfiguren
volgens de methode der kleinste kwadraten, met medeneming van
alle voorwaardevergelijkingen, behalve die voor de sluitfout in de
geografische lengte en breedte.
4°. Voorlopige berekening van de geografische coördinaten van een
bepaald punt uit de knooppuntfiguren, uitgaande van een aange
nomen beginstation. Vereffening van de optredende verschillen,
waardoor de geografische posities van de knooppuntfiguren defini
tief zijn vastgesteld.
5°. Laplace-azimuth wordt gecorrigeerd en de gehele knooppuntfiguur
definitief vastgesteld.
6°. Definitieve vereffening van de secties met alle voorwaardeverge-
lijkingen (eventueel door aanvulling van de berekeningen onder
3°)-
Tenslotte geven we nog enige bijzonderheden over deze eerste orde
metingen in de westelijke helft van de V.S.
De verhouding van de sluitfouten in een lus tot de lengte van de
lus is gemiddeld i450.000. De grootste sluitfout geeft de verhouding
1162.000. De gehele omtrek van het gebied is 8504 km met een
sluitfout van 10,1 m of wel 1842.000. De totale lengte van alle
kettingen tezamen is ongeveer 20.000 km.
Er zijn in het gehele net 50 basissen en 74 Laplacepunten opge
nomen. De waarnemingen strekken zich uit over een periode van 50
jaar. De eerste basissen zijn dan ook gemeten met meetstaven, de
latere met stalen en invardraden en na 1909 uitsluitend met invar-
draden.
In de vroegere vereffening van de lengtegraadmeting langs de 39e
parallel en de breedtegraadmetingen langs de 98e meridiaan en langs
de kust van Californië werden geen Laplacepunten opgenomen.
Hierdoor werden de azimuths steeds slechter naarmate men zich
verder van het aanvangspunt verwijderde. Het opnemen van de
Laplacepunten was dan ook een zeer belangrijke verbetering, waar
door het zwaaien" van het net werd voorkomen door de voort
durende controle op de oriëntering. Hoe grote veranderingen hiervan
het gevolg zijn, blijkt wel wanneer men de resultaten van deze her
vereffening vergelijkt met vroeger verkregen uitkomsten. Voor het
punt nr 26, Birch Point, dat diende als uitgangspunt voor de metingen