11 art. 2 sub i, 2 en 4, biz. 145/146 jg. 1047 van dit T. en art. 2 Ont werp Kadasterwet, biz. 170). Van hulpmiddel bij het voeren van het openbare register (met tal loze bezwaren waarover later meer) wil men het kadaster maken tot het openbare register zelf. Wat in de bijdrage van Mr Schuttevaer terzake is gezegd kan ik volkomen onderschrijven en wordt niet weer legd door het lid der SC die de bedoelde bijdrage wilde commenta riëren en op blz. 307 meteen de hypothecaire boekhouding ook maar bij het kadaster inlijft. De SC wil dus een omkering van de taak verdeling die sinds meer dan een eeuw bestaat en haar waarde heeft bewezen. Immers nog steeds geldt, dat het openbare register uitmaakt wie de subjecten van de rechten zijn (met het bekende voorbehoud van ons negatieve stelsel) en voor de objectsomschrijving de hulp inroept van het kadastrale perceelnummer met zijn bezwaren. Voortaan zal het dan zijn de Rijksdienst van het Kadaster, die de objecten van de rechten zo goed mogelijk bepaalt en die dienst zal dan tevens uit de openbare registers, die onder zijn hoede worden gehouden, afleiden wie de subjecten zijn. Inderdaad, zoals Mr Schuttevaer opmerkt: men zou dit kunnen bepalen en dan bereiken dat het openbare register voortaan het kadaster zou heten, zoals ook de volksmond het zegt. Wellicht is dit in overeenstemming met het „gezonde rechtsgevoel" van de volksmassa. Maar ook ik waag het sterk te betwijfelen of men de wetgevingsmachine voor zo iets in werking zou kunnen krijgen, omdat immers daardoor geen enkel tastbaar voordeel voor het publici- teitsstelsel van de rechten op onroerend goed zal worden bereikt. Evenmin vermag ik in te zien waarom gevraagd wordt in een wet te bepalen welke de openbare registers zijn en hoe ze moeten worden ge houden. Ik meen dat dit thans juridisch aan geen enkele twijfel onder hevig is. De artt. 1265-1268 B.W. en de daarop steunende K.B.'s van 1828 en 1838 regelen dit alles uitvoerig. Het is een Staatsrechtkwestie of wellicht de K.B.'s van 1828 en 1838 niet moeten worden beschouwd als te hebben kracht van wet. In elk geval meen ik, dat te dezer zake nieuwe wetsbepalingen geheel overbodig zijn. Maar de SC heeft ook twee wetsontwerpen gepubliceerd, die wel licht wel in het kader van het geheel der plannen voordelen zouden kunnen opleveren en daarom aanleiding zouden kunnen zijn om die gedachte Rijksdienst van het Kadaster tot stand te brengen. Aangezien de Kadasterwet geheel uitgaat van het bestaan van de meergenoemde Rijksdienst, kan deze geen steun geven voor de in voering van die dienst, die om eigen mérites voor het publiciteits- stelsel geen kans zal hebben. Nu is het niet duidelijk of de SC zich het geval heeft gedacht, dat de Hermetingswet op zichzelf staande ingevoerd zou moeten worden voor de uitvoering van de zo dringend nodige hermetingen. Wat de SC aanvoert om het dringende van hermeten te adstrueren en ontleent aan de bezwaren bij het houden van de openbare registers, komt mij voor niet van overdrijving te zijn gespeend. Ik meen dat wij het openbare register heel goed kunnen bijhouden als de tegen-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1948 | | pagina 11