130
een rechtstitel ter vervanging van prachtige bestaande titels zoals
Mr J. vreest, maar een rechtstitel als origineel eigendomsbewijs. Naar
onze mening zijn er voldoende waarborgen in het wetsontwerp vervat
om te voorkomen dat de door partijen zo gewaardeerde oude titels
worden genegeerd.
Of de voorgestelde lijst van rechthebbenden een titel mocht heten,
is in onze Commissie reeds vroeger een onderwerp van discussiè ge
weest. Het ging hierbij om de vraag wat onder een „titel" is te ver
staan. Mr J. noemt nu de lijst geen titel „in de zin van causa waarop
een eigendomsverkrijging steunt". Accoord. In deze zin is ook een
akte van dading of van grensvaststelling en een vonnis geen titel. De
vraag is nu of men het woord „titel" alleen in deze zin mag verstaan.
Onze lijst berust op de niet weersproken overeenstemming van be
langhebbenden of bij verschil van mening op een uitspraak die
de kracht heeft van een vonnis. In beide gevallen legt de lijst de
rechtstoestand op een bepaald ogenblik vast en dient hiertoe (bij aan
vaarding van art. 23) als bewijs. En zelfs indien men aan de over
geschreven lijst geen zakelijke werking in directe zin zou kunnen
toekennen, heeft zij deze werking dan niet indirect door de werking
van de „Nemo plus" regel? Acht Mr J., zo vragen wij, het ook moge
lijk dat iemand die „om hem moverende reden" tijdens een ruilver
kaveling heeft stilgezeten en die krachtens een titel een recht op een
onroerend goed in de ruilverkaveling heeft, ondanks de vastgestelde
lijst van rechthebbenden kan revindiceren?
In de ontworpen hermetingswet ziet Mr J. een onnodige bevoog
ding van de eigenaren. Indien deze zienswijze na kennisneming van
de bovenaangeduide beperkte werkingssfeer van deze wet nog onge
wijzigd is, vragen wij Mr J. of hij hier dan geen overeenkomst ziet
met de oorspronkelijke kadastrering. Wij bedoelen deze overeenkomst
niet in deze zin dat er toen ook wel personen geweest zullen zijn
die de kadastrering als een onnodige inmenging in particuliere zaken
beschouwden, maar wel of een gunstig oordeel over die oorspronkelijke
kadastrering, zoals door hem geuit op blz. 210 en 211 van zijn boek
„Burgerlijk Recht", niet in veel grotere mate gerechtvaardigd zou zijn
voor hermetingen die met inachtneming van de bepalingen van de
ontworpen hermetingswet worden uitgevoerd in die gebieden waar de
rechtstoestand het beeld van wanorde vertoont.
Naar aanleiding van de door Mr J. gevreesde beknotting van de
handelingsvrijheid van partijen, merken wij op dat vrijheid (naar een
oude definitie) de toestand is welke in een bepaald tijdsgewricht het
juiste midden houdt tussen slavernij en losbandigheid. Met Mr J.
wijzen wij slavernij in elke vorm af. Doch waar generaties van mensen
zich in volkomen losbandigheid van de normale gang van zaken bij
het overdragen en beheren van onroerend goed niets of weinig hebben
aangetrokken, achten wij het een recht en een plicht van de overheid
om de ordelijke paden weer te doen betreden. Vooral teneinde derden-
verkrijgers en andere belanghebbenden in de gelegenheid te stellen
met des te meer vrijheid hun rechten te kunnen uitoefenen.