133 nakoming. Zo bij de in 1879 ondernomen vernieuwing van de hypo thecaire inschrijvingen en bij de vernieuwingen aan de bewaringen te Middelburg en te Nijmegen. Noodzaak? Maar is het ook niet nood zakelijk de kadastrale chaos in genoemde gebieden op te lossen? Wij zijn overtuigd dat de belanghebbenden, na behoorlijke voorlichting, gaarne zullen medewerken. Wat de kosten van de processen aangaat, althans die over rechten, willen wij opmerken, dat deze processen evenals bij ruilverkaveling niet tegen de Staat gevoerd worden, maar tussen de belanghebbenden onderling. Wanneer iemand zich in de omschrijving van zijn rechten tekort gedaan voelt, zal hij tenzij er van een fout sprake is immers slechts meer kunnen krijgen ten koste van een andere recht hebbende. Wanneer de hermeting niet werd uitgevoerd zou het geschil misschien sluimerende blijven of misschien te eniger tijd toch ook aanhangig worden gemaakt. Het is logisch aan de rechter over te laten wie de proceskosten zal dienen te dragen. De S.C. meende, dat evenals bij ruilverkaveling hoger beroep zou kunnen worden uitgesloten. Ze zou daar evenwel de wet niet op willen laten stranden, hoewel het haar wel wenselijk voorkomt de toepassing in het kadaster niet op de uitspraak te laten wachten. Deze toepassing zou dus ingeval van in hoger beroep gebrachte geschillen voorlopig kunnen zijn voor de daarbij betrokken rechten. De op blz. 13 gemaakte vergelijking met het Besluit F 67 gaat niet op. Het gaat daar om veel verder strekkende bevoegdheden. Het verband tussen de opmerking op blz. 12 over niet regelmatig de zgn. „gewone dienst" uitvoeren om plans op groter schaal te produ ceren en ons rapport lijkt ons ver te zoeken. Bij zoveel verschil van mening doet het prettig aan dat er ook een punt van overeenstemming is te vinden en dat Mr J. onze zijde kiest tegenover W. Smit inzake het repressief toezicht op cultuur percelen. Als wij enige regels lager op blz. 18 lezen: „Bij een hermeting moet men dus n.m.m. ook de kadastrale grenzen op het terrein aangeven en nieuw opmeten in het goede verband", dan denken wij aan die vele kadastrale grenzen, waarvan geen goede meetgetallen bestaan, terwijl de belendende buren in goede verstandhouding leven en een zichtbare scheiding op het terrein aanwezig is. Wat dan te doen? Zetten we dan een dubieuze grens uit met grafische gegevens of delimiteren we de bezitsgrens en meten die op als kadastrale grens? En is het dan niet jammer dat deze bezitsgrens niet door een procedure als aan gegeven in het ontwerp-hermetingswet tot eigendomsgrens wordt gepromoveerd Als er zulke prima kadastrale gegevens zijn als Mr J. veronderstelt aanwezig te zijn, dan gaan wij niet hermeten doch herkaarteren m.b.v. enige noodzakelijke vastmetingen aan een meetkundige grondslag.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1948 | | pagina 133