144
1947/68r. Dezelfde Rechtbank 26 April 1946.
Een beslissing, dat een rij bomen tussen naburen „gemeen" kan
zijn, hoewel ze niet op de grens der erven staat. Als de oprichting
en bestemming dier bomenrij als „windvang" door de toenmalige
eigenaren komt vast te staan, is deze zakenrechtelij ke toestand voor
de huidige eigenaren bindend. In het burenrecht worden niet limitatief
opgesomd alle zaken als sloten, heggen, muren, putten e.d.m. die
„gemeen" kunnen zijn. Als bomen in dit geval binnen de afstand van
20 palmen van de grens staan (713 B.W.) wordt dit gedekt door
deze opvatting en moet de eis tot vellen dus worden afgewezen.
1947/698. Rechtbank Haarlem 18 Juni 1946.
Vordering tot amotie van een overhangend balcon (702 B.W.).
Gedaagde voert o.m. aan misbruik van recht bij eiser, wat de Recht
bank afwijst hoewel het overhangen geschiedt boven een klein binnen
plaatsje waarop eiser niet eens kan komen. Hoewel het overhangen
slechts plaats vindt over: „een lengte en breedte van elk zeker enige
tientallen centimeters", wordt de eis tot verwijdering toch toegewezen.
1948/78. Rechtbank Arnhem 24 April 1947.
Kwestie over het eigendomsrecht van een strook grond. De eige
naar van een weg beweert dat de litigieuse strook in 1943 door hem
is gekocht voor het verbeteren van de weg. De tegenpartij kocht in
1920 van dezelfde eigenaar twee percelen grenzende aan die strook
en verricht op die strook bezitsdaden (planten van bomen en van een
heg tot afsluiting tegen de weg). De Rechtbank stelt eerst de vraag
aan de orde of de strook deel is van een bepaald kadastraal perceel.
De strook is op het terrein uitgezet door de landmeter met paaltjes
en zonder verder getuigenverhoor erkennen beide partijen, dat
deze strook deel uitmaakt van het perceel 1305. Dus heeft gedaagde
toen hij in 1920 de aangrenzende percelen 1404 en 1405 verkreeg,
deze strook niet geleverd gekregen. Hij zal zich dus op verkrijging
door verjaring moeten beroepen om zijn eigendomsrecht op de strook
aan te tonen. Beroep op 30-jarige verjaring wijst de Rechtbank af,
bezit van een voorganger kan hier niet worden bijgeteld, omdat ook
de tegenpartij zijn recht aan diezelfde voorganger moet ontlenen.
Dan c.q. verjaring steunend op 20-jarig bezit krachtens een wettige
titel. De Rechtbank zegt hiervan, dat al kan de overgeschreven akte
hier geen steun bieden, omdat, naar tussen partijen in confesso is,
deze over die strook juist zwijgt, dit toch geen beletsel behoeft te
zijn. Immers volgens de Rechtbank is met de wettige titel in art. 2000,
lid 1, B.W. bedoeld„de handeling die de eigendomsovergang recht
vaardigt, derhalve koop, ruil, schenking enz.". Maar gedaagde moet
dan bewijzen, dat hij onafgebroken enz. te goeder trouw heeft bezeten
en ook dat hij bij de aankoop indertijd door de verkoper in het genot
van de strook is gesteld. Als hij dit laatste kan bewijzen, staat tevens
zijn goede trouw vast, „want van hem kan niet worden verlangd, dat
hij door een opmeting vanwege het kadaster liet vaststellen hoe ver
de grenzen der door hem gekochte percelen reikten en of de feitelijke