145
grens met de weg wel overeenkwam met de kadastrale grens tussen
het perceel 1305 en de in zijn akte genoemde". De tegenpartij beweert
dat gedaagde de strook stukje voor stukje is gaan inpikken, door elk
jaar wat verder te bebouwen. Aan gedaagde wordt bewijs opgelegd
omtrent het door hem gestelde bezit.
1948/214 Rechtbank 's-Hertogenbosch 19 December 1947.
Een vonnis waarover nog wel meer zal worden gehoord. Er was
onteigend krachtens het Besluit F 67. Op het terrein was begonnen
met het voorbereiden van de bouw van een groot aantal woningen.
De onteigende vroeg van de Rechtbank om de Gemeente, te wier
name was onteigend, te gelasten de stoornis in het bezit der percelen
te doen ophouden, c.q. hem te machtigen de ontruiming van het terrein
zelf te bewerkstelligen, desnoods met behulp van de sterke arm en
met vergoeding van kosten, schaden en interessen. Het verweer van
de Gemeente, dat niet zij, maar de Staat had moeten worden aan
gesproken, wordt verworpen omdat het hier gaat om stoornis in
het bezit en deze door de Gemeente wordt veroorzaakt. Ook wordt
verworpen het verweer, dat volgens art. 29 van F 67 alle moeilijk
heden bij de uitvoering zijn onttrokken aan de gewone rechter omdat
het hier gaat om het twistpunt of het Besluit zelf nog wel rechts
kracht heeft Waarna de Rechtbank tot de conclusie komt, dat het
Besluit F 67 krachtens zijn eigen inhoud alleen maar geldend was
zolang de Bijzondere Staat van Beleg duurde (tot 4 Maart 1946),
zodat dus het College van Algemene Commissarissen voor de Weder
opbouw onbevoegd de percelen heeft onteigend en eiser dus onrecht
matig in zijn bezit is gestoord en zijn vorderingen voor toewijzing
vatbaar zijn. Echter de Rechtbank acht geen termen aanwezig tot
uitvoerbaarverklaring bij voorraad en bepaalt dat de te verbeuren
dwangsom eerst zal ingaan als het vonnis in gewijsde zal zijn. Zodat
m.a.w. opgewekt wordt om hoger beroep van het vonnis aan te tekenen
over de vraag of inderdaad het Besluit F 67 sinds 4 Maart 1946 reeds
krachteloos is.
1948/215 President Rechtbank Arnhem 20 September 1947.
Hier wordt ook over toepassing van het Besluit F 67 geklaagd,
maar dan over de vraag of het College buiten zijn bevoegdheid is
gegaan. Dat het Besluit nog van kracht is wordt stilzwijgend aan
genomen. Eiser vroeg in kort geding aan de Gemeente te verbieden
enige handelingen te verrichten op de volgens hem onrechtmatig bij
„aanzegging" onteigende percelen, omdat het hier niet betrof het
belang van de wederopbouw, omdat in de gemeente vrijwel geen
oorlogsschade was en de onteigende percelen in het geheel niet van
oorlogsgeweld hadden geleden. De President verklaart zich onbevoegd
van de vordering kennis te nemen, omdat in art. 12 van het Besluit
gezegd wordt, dat van alle beslissingen van het College beroep open
staat op de Minister en in art. 29 wordt uitgedrukt dat in alle moei
lijkheden bij de uitvoering door het College wordt voorzien met uit-