147
Een wetsontwerp betreffende ruilverkaveling van landeigendommen
vergezeld van een Memorie van Toelichting werd op 10 Maart 1948
door de Belgische Regering bij de Senaat ingediend.
Het wetsontwerp bestaat uit 4 hoofdstukken en een overgangs
bepaling tezamen 33 artikelen bevattend.
Hoofdstuk I houdt in algemene bepalingen, die betrekking hebben
zowel op de ruilverkaveling uit kracht van een overeenkomst als op
die uit kracht van de wet.
Allereerst wordt aangegeven het doel: „betere economische exploi
tatie van de landeigendommen" en vervolgens de betekenis„ruil
verkaveling beoogt aaneensluitende en regelmatig gevormde percelen
met eigen uitweg en zo dicht mogelijk bij de bedrijfsgebouwen ge
legen".
In de Nederlandse ruilverkavelingswet 1938 (Ned. wet) staat hier
omtrent alleen dat ruilverkaveling geschiedt ter bevordering van de
landbouw, waardoor tevens is bepaald dat stedelijke ruilverkaveling
niet onder deze wet valt. Uit de bewoording van art. 1, 2 en 3 en uit
de memorie van toelichting (m.v.t.) blijkt dat ook het Belgische ont
werp bedoelt ruilverkaveling van landbouwgronden.
Voorts bevat dit hoofdstuk de bepalingen, dat de grond nodig voor
de aanleg van nieuwe wegen en waterlopen aan de massa wordt ont
trokken zonder vergoeding, dat aan elke eigenaar zoveel mogelijk
gronden worden toebedeeld van dezelfde gebruiksbestemming, de
zelfde hoedanigheid en van dezelfde oppervlakte en waarvan de
waarde in een gelijke verhouding staat tot de waarde van de grond
die hij vóór de ruilverkaveling bezat (met een speling van 5
benevens een opsomming van eigendommen die niet in een ruilverka
veling mogen worden begrepen. De uitzondering van aan gebouwen
belendende gronden kan in de praktijk bij wegaanleg en vorming
van regelmatige kavels moeilijkheden veroorzaken.
Hoofdstuk II regelt in art. 6 en 7 de ruilverkaveling bij overeen
komst op ongeveer analoge wijze als de Ned. wet. De regering kan op
verzoek van de eigenaren aan de ontworpen ruilverkaveling het ken
merk van algemeen nut toekennen, wat o.a. het voordeel medebrengt
van de kosteloze hulp der Rijksdiensten. De algemene bepalingen van
art. 1 a 4 zijn hierbij dwingend voorgeschreven, zodat b.v. een eigenaar
niet meer dan 5 onder- of overbedeling mag verkrijgen. Volgens
de Ned. wet kan men mede tot een ruilverkavelingsovereenkomst toe
treden, teneinde tegen inbreng van geld kavels of tegen inbreng van
onroerend goed een geldsom te bedingen.
Blijkens de m.v.t. behoort ruilverkaveling krachtens overeenkomst
te worden aangemoedigd, omdat hierdoor het beoogde doel gemakke
lijker wordt bereikt, doch vooral omdat enkele goedgeslaagde operaties
propagandistisch van grote betekenis zijn.
Hoofdstuk III, onderverdeeld in 4 afdelingen, regelt de ruilverkave
ling uit kracht van de wet.
In afdeling 1 wordt aangegeven op welke wijze tot een ruil-