15
de belangen van de eigenaars meebrengen, dat zij zorgvuldig waken
voor hun rechten, wat zij in de regel doen ook.
B. Bindend vastgelegd hebben dat de kaartgrenzen identiek zijn
met de rechtsgrenzen.
Ik neem aan dat de Wet de aanvulling krijgt over de grensaanwij-
zing en het wettelijk vermoeden.
Zoals Rietsema reeds opmerkte in zijn critiek op het werk der SC
mag de behandelende landmeter wel goed uitzien wie de aanwijzing
op het terrein doen. Want in de bedoeling ligt natuurlijk dat door
het slotstuk der hermeting (het overschrijven van de lijst art. 23),
de perceelgrenzen op de kaart verheven worden tot de rechtsgrenzen,
zoals bij het overschrijven van de ruilverkavelingsakte voor de gren
zen der kavels geldt.
Is dit echter wel zo?
Ik meen het te moeten betwijfelen. Immers er zijn twee mogelijk
heden.
1. De grens is dezelfde als reeds is vastgelegd in vroegere metingen
(gewone dienst, particulier werk). Deze bestaat nog op het terrein,
dan wel de betrokken aanwijzers weten de grens niet en vragen de
landmeter deze voor hen uit te zetten en verklaren zich dan daarmede
accoord. Dan is nog heel goed mogelijk, dat om verschillende redenen
de „rechtsgrens" anders moet lopen dan de kadastrale grens, maar de
aanwijzers hiervan onkundig zijn, zelfs al waren dit de ware eigena
ren. Men denke aan een oude heg die aangewezen wordt als grens,
stam heg op de scheiding. Later ontdekt één der eigenaren, dat er
langs de heg steeds is geweest een scheerpad aan de andere zijde. Hij
heeft meer grond nodig om te kunnen bouwen en stelt een revindicatie
in over die strook. Als hij kan aantonen, dat hij vóór de hermeting
door verjaring eigenaar van die strook was geworden, meen ik dat
ondanks de hermetingswet en het overschrijven van de „lijst", toch
zijn actie zal slagen.
2. Men wijst een andere lijn aan dan de thans bij het kadaster be
kende perceelgrens. Dan is er dus een of andere wijze van eigendoms-
verkrijging van een strook grond in het spel geweest sinds de vast
stelling van die kadastrale grens. Deze verkrijging zou dan door deze
hermeting worden gesanctionneerd. Maar als men dit wil bereiken,
zal zeker de aanwijzing der grens tot een rechtsmoment moeten
worden gemaakt. Dit zag de Staatscommissie 1906 goed in, maar de
SC wil haar daarin niet volgen en wil terzake nu maar helemaal
niets doen, omdat in deze hermetingswet de grensaanwijzing zelfs
niet eens ter sprake komt.
Als een „deus ex machina" komt dan de „lijst" ten tonele. Deze
moet de gesignaleerde bezwaren goed maken. Zij wordt verheven tot
een „titel uitdrukking die ook art. 84 van de Ruilverkavelingswet
kent. Maar het daarbedoelde stuk is een echte „titel", in de zin van
causa waarop een eigendomsverkrijging steunt. Bij de hermeting is er
geen verkrijging, men bedoelt alleen vaststelling van bestaande
rechten.