162 Om dit goed te kunnen begrijpen, zullen wij eens een eenvoudig geval bezien, b.v. een akker. De grond waaruit een akker bestaat zal veelal weinig homogeen van samenstelling zijner zullen plekken zijn die kleiachtiger, veenachtiger, zandiger zijn, er zullen .plekken zijn die hoger of lager zijn en als gevolg daarvan natter of droger, doch het kan ook voorkomen, dat de ondergrond min of meer gemakkelijk het regenwater doorlaat. Het maakt nl. zeer veel verschil uit of in de ondergrond een laag katteklei (een zeer ondoorlatend materiaal) ligt of een oerbank, die vaak zo massief is, dat men een houweel moet gebruiken om die laag te bewerkenook kan er een grindbank dan wel een zand- of veenlaag in de ondergrond voorkomen. Het zal duidelijk zijn, dat heel deze wisselende samenstelling een enorme invloed heeft op de afvoer van regenwater, het doorlaten van kwelwater, het vasthouden van vocht enz. Maar even duidelijk zal het zijn, dat deze omstandigheid van grote invloed zal zijn niet alleen op de kleur van de bodem, doch ook op de geschiktheid daarvan voor de plantengroei. Zo kan het dus zijn, dat de luchtfoto de gesteldheid van de opper vlakte van de grond aan ons duidelijk maakt als gevolg van de plaatse lijke gesteldheid van de ondergrond. Het kan ook zijn, dat het planten- dek, zowel het gras als het akkergewas of het geboomte zodanig rea geert op de gesteldheid van de ondergrond, waaruit immers de wor tels hun voedingssappen moeten halen, dat een duidelijk beeld ver kregen wordt omtrent de gesteldheid van lagen op grotere diepte. Als wij dit alles begrijpen, dan zal hét ook duidelijk zijn, dat de luchtfoto ons onder bepaalde omstandigheden moet kunnen helpen bij opsporing van oudheden. Waarom zeg ik zo schoorvoetend „onder bepaalde omstandigheden"? Wel, ik liet reeds uitkomen, dat de onder grond speciale eigenschappen kan hebben waardoor b.v. neerslag meer of minder snel kan worden afgevoerd. Maar daarvoor is het dus nodig, dat er water af te voeren valt, m.a.w. het moet b.\. geregend hebben. Maar niet alleen dat; ook moet, nadat de regen gevallen is, de grond gelegenheid gekregen hebben om de regen door te laten. En hier hebben wij het nu nog slechts gehad over één omstandig heid, nl. regen of droogte. Maar ook de vorst brengt tekening in de grond. Wij weten allen, dat bij lichte sneeuwval de sneeuw niet overal even lang blijft liggen. Waar is dat weer aan toe te schrijven? De oorzaak daarvan moeten wij zoeken in de geleiding van het materiaal waar de sneeuw op ge vallen is. Laat het b.v. maar eens gesneeuwd hebben in een stad. Of de sneeuw gevallen is op de houten blokjes van de trambaan, of op de rails, of op asphalt, of op klinkers, of op een schelpenpad, het maakt alles verschil. Op de ene plaats zal de sneeuw nog gaaf liggen, op een andere totaal verdwenen zijn, terwijl op weer een andere plaats de sneeuw plekkerig zal zijn. Het maakt dan ook in de natuur evenzeer verschil of de grond steenachtig, zandig, veenachtig, of b.v. klei achtig is.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1948 | | pagina 162