16
De „lijst" uit de Wet zou men als een vonnis kunnen beschouwen
ofschoon men dan juridisch nog wel zeer welwillend tegenover dit
vrijwel ambtelijk opgemaakte stuk zou moeten staan. De vraag wie
als partij" bij dit vonnis moet worden beschouwd zal helemaal niet
eenvoudig te beantwoorden zijn, maar dat wil ik voorlopig nog maar
daarlaten. Dit „vonnis" dan zou vaststellen, wie de rechthebbenden
zijn, maar zoals elk vonnis met alleen bindende kracht tussen par
tijen bij dat vonnis. Evenmin als een gewoon vonnis schept het een
nieuwe rechtstoestand. Publicatie van dit stuk geeft geen verdergaande
rechtskracht eraan.
Van het overschrijven van de „lijst" verwacht men deze derden
bindende werking wel. Men bedoelt dat er voortaan ten aanzien van
de rechten op de onroerende goederen in de hermeting alleen rekening
moet worden gehouden met die welke in de lijst zijn opgenomen. Met
andere woordenaan de titels waarop de vastgestelde rechten be
rusten, wordt door het overschrijven van de „lijst" alle kracht ont
nomen. Dit had zeker wel duidelijker tot uitdrukking mogen worden
gebracht en in dat geval vermoed ik, dat het een onoverkomelijk
struikelblok voor het totstandkomen van de Wet zal blijken te zijn.
En zal men dan ook zo moeten oordelen over alle rechten die be
stonden vóór de „lijst", ook van diegenen, die om hen moverende
redenen, tijdens de hermeting hebben stilgezeten? Ik meen dat als
er iemand is die krachtens een titel een recht op een onroerend goed
in de hermeting zou hebben (ik denk hierbij niet aan mogelijke oude
zakelijke rechten), hij ondanks het overschrijven van de „lijst" rustig
kan revindiceren en gelijk zal krijgen, omdat immers door het vast
stellen van de lijst geen titel tegen hem is verkregen, op zijn hoogst
tegen een tegenstander bij het vaststellen van de lijst.
W. Smit schreef naar aanleiding van het aanbevolen onderzoek
naar cultuurgrenzen: „Eigt het op de weg van de kadastrale dienst
om voor voogd te spelen?" (Orgaan K. en L. 1947, blz. 16.)
Ik meen in de Hermetingswet niet anders te zien dan een onnodige
bevoogding van de eigenaren. Niet alleen, dat men hun wel eens wil
vertellen wat de eigendomsgrenzen zijn (zonder dat ze er om ge
vraagd hebben), ook zal men eens vaststellen, wie op dit ogenblik
eigenaar mogen worden genoemd en wil men hun titels, die ze zelf
volgens ons rechtssysteem hebben gemaakt of hebben laten maken,
waardeloos verklaren en daarvoor in de plaats een ambtelijk stuk
stellen.
Dit is volkomen in strijd met de rechtsovertuiging van het volk op
dit punt, dat alle vertrouwen stelt in de wijze waarop het rechtsver
keer met onroerend goed in ons land thans is geregeld, dat met een
minimum aan formaliteiten heeft geleid tot een bevredigende toestand.
De SC zet zelf voorop, dat overgang naar een positief stelsel niet
in haar bedoeling ligt, omdat het negatieve hier een bevredigende toe
stand heeft geschapen en mede omdat de werking van een positief
stelsel ook niet tot het verhinderen van de moeilijkheden heeft geleid,
en omdat de formaliteiten daarvan aan ons wezen vreemd zijn.
Nogmaals, ik kan niet inzien, dat men een Wet als de besprokene