17
zou willen maken zonder dan een basis te willen leggen tot een
positief stelsel, als motief voor de Wet.
Zo zwart als de SC de toestand afschildert om invoering van de
Wet te bepleiten, is hij ook in genen dele.
Ik durf zelfs het voorstel te lanceren, aan het openbare register en
de daaruit getrokken conclusies ten aanzien van de subjecten der
zakelijke rechten, rechtskracht te verlenen in die zin, dat in het B.W.
een bepaling zou worden ingelast, dat derden te goeder trouw op die
conclusies kunnen afgaan en beschermd worden, als hun eigen rechts
titels in orde zijn. Een der meest op de voorgrond gebrachte bezwaren
in het thans vigerende stelsel, nl. de onzekerheid bij de verkrijging,
zou daarmede worden weggenomen.
Als de samensteller van ons nieuwe Burgerlijk Wetboek in deze zin
zou willen werkzaam zijn, meen ik dat voor de rechtszekerheid een
grote stap vooruit werd gedaan. Echter ook dan zullen er moeilijk
heden blijven, omdat we in een vlrij land leven en dus ook dan nog
evengoed transacties zonder publicatie zullen blijven voorkomen.
Omdat de wetsbepalingen uit ons Burgerlijk Wetboek nu eenmaal
zijn het openen van mogelijkheden om van bepaalde rechten genot te
hebben. En als men schade beloopt bij het niet opvolgen van de regels,
dan heeft men zich dat zelf te wijten en moet dat dan maar dragen
ook. Dan is zelfs het geven van een bepaling, dat derden te goeder
trouw beschermd worden, zoals ik boven stelde, eigenlijk al een
inbreuk op die vrijheid, maar daarvoor zie ik een rechtsgrond in het
feit, dat zakelijke rechten absoluut zijn en niet alleen de partijen
rechtstreeks er bij betrokken regarderen, maar ook derden kunnen
treffen in hun werking.
Ten aanzien van de objecten, de begrenzing der eigendommen,
durf ik een dergelijk voorstel niet doen. Dit is een apart vraagstuk,
waarover ik tenslotte nog iets moge zeggen.
Prof. Naber heeft al eens betoogd, dat het verboden moest zijn
voor de objectsaanduiding gebruik te maken van het kadastrale per
ceelnummer. Elders (Burgerlijk Recht, blz. 204/221) heb ik uitvoerig
mijn denkbeelden uiteengezet over het kadastrale perceelnummer en
zijn grenzen en de gevaren die eraan kleven bij het gebruik voor het
rechtsverkeer in onroerend goed.
De voorstellen der SC zullen hierin generlei verbetering brengen.
Al zou het mogelijk zijn onze openbare registers te houden zonder
hulp van de kadastrale nummers, zoals immers wel moest vóór 1832,
toch meen ik dat we ze moeten gebruiken omdat de voordelen de
nadelen overtreffen. Maar men doe dat dan met een open oog voor
de gevaren. Alleen met behulp van die nummers is een behoorlijk
overzichtelijke administratie van de rechten op onroerend goed op
te bouwen, wat zowel een belang is voor de eigenaren als voor het
algemeen, hoewel van lagere orde dan de rechtszekerheid.
De dienende functie van het kadastrale perceel in het stelsel van
publiciteit zie ik dan als volgt.
Het kadaster zorgt, dat het te allen tijde de kadastrale grenzen op
het terrein kan aangeven. Dat het de grenzen die ontstaan op grond
2