200 Hierin worden enige eenvoudige modellen ter demonstratie van de meetkundige samenhang aangegeven. XVII. Nomenclatuur en definities. Dit hoofdstuk bevat een uitgebreide verklarende woordenlijst en is een voorbeeld ter navolging. Een literatuurlijst en een aantal adver tenties besluiten het boek, dat ondanks de gesignaleerde gebreken zeer zeker het lezen waard is en dit te meer daar verwacht kan worden dat tengevolge van de gewijzigde wereldsituatie, de Amerikaanse denk beelden op de ontwikkeling der fotogrammetrie een belangrijke invloed zuHe*1 kunnen hebben.Ir A. J. van der Weele. Prof. Dr Max Zeiler: Lehrbuch der Photogrammetrie. 304 blz., J5 X 22,5 cm, 23,75, Orel Füssli Verlag, Zurich, 1947. Dit boeik, dat door zijn verschijning in 1947 als nieuwste uiting van de Europese „branche" in zeker opzicht als tegenhanger van het Amerikaanse Manuel of Photogrammetry is te beschouwen, verdient uit dien hoofde alleen al onze bijzondere aandacht. Wat de inhoud be treft is het bovendien om twee redenen zeer merkwaardig, nl. om wat er wel, maar niet minder om wat er niet in staat. Een kort overzicht van de inhoud moge deze bewering toelichten. Het eerste hoofdstuk handelt over de optische en fotografische be ginselen der fotogrammetrie. De grondslagen der optiek worden hier zeer oppervlakkig beschreven. Op blz. 1 wordt de fout gemaakt dat de hoofdpunten H: en H2 van een objectief als projectiecentra worden beschouwd, hoewel in de literatuur reeds verscheidene malen is ver meld en aangetoond dat deze uitspraak onjuist is. De paragraaf over fotografie is, hoewel zeer beknopt, van veel beter gehalte. Zij wordt gevolgd door enige definities betreffende inwendige en uitwendige oriëntering. Het hoofdstuk besluit met een m.i. eveneens al te opper vlakkige beschouwing over het stereoscopisch zien en de toepassing daarvan in de fotogrammetrie. In het algemeen wordt in dit hoofdstuk te weinig gepreciseerd welke verschijnselen uit de physische en physiologische optiek voor de foto grammetrie van speciale betekenis zijn. Hoofdstuk II draagt de titel „Terrestrische Photogrammetrie". Na een algemene beschouwing van de methoden wordt aan de hand van foutentheoretische overwegingen nagegaan welke eisen aan de opna men moeten worden gesteld op het stuk van schaal, basisverhouding, richting en dergelijke. Tegen deze foutentheoretische beschouwingen is wel het een en ander in te brengen omdat zij volkomen onafhankelijk van het te gebruiken uitwerkingsapparaat en de eigenschappen daarvan ten beste worden gegeven. Daar beweerd wordt dat zij in de practijk steeds goed voldoen kan waarschijnlijk worden aangenomen dat de er in verdisconteerde zekerheidsfactor voldoende ruim is. Als voorbeeld van een opnemingsapparaat wordt de theodolietcamera van Wild be sproken, waarna van de uitwerkingsapparatuur de stereoautograaf van Von Orel en de autografen A2, A4 en A5 van Wild ter sprake komen. Dit hoofdstuk bevat vervolgens een gedetailleerde beschrijving van

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1948 | | pagina 210