210 registreerde temperatuursschommelingen), terwijl bovendien een klein relatief aanlegverschil bij de eindpunten aangenomen wordt, dan geeft vereffening voor de enkele lengtemeting m? 0,0005 Z2 0,156! 0,009. (2a) of zonder constante term Wi2 0,0015 Z2 0,150 Z,(2b) waarin mt weer in cm en Z in hm uitgedrukt is. Om een idee van de waarde dezer constanten te krijgen zij nog ver meld, dat de m.ftn in de eerste twee constanten van formule (2a) be dragen 0,02 respectievelijk 0,1. Waar toch meestal de zijdelengte niet boven de 400 m komt, volgt uit formule (2), dat de termen met Z2 te verwaarlozen zijn. Wel merk waardig is, dat ook in de Noord-Oostelijke Polder bij lange veelhoeks zijden een analoog effect optrad. Nemen wij verder aan, dat de zgn. toevallige fout in de lengtemeting vnl. ontstaat door de werking van afsteken en aanhouden van eind en beginpunt van de meetband, dan kunnen wij hieronder ook rekenen de aanlegfouten in de eindpunten der veelhoekszijden. Mochten deze laatste door de aard van het verzekeringsmateriaal (b.v. grèsbuizen) ook iets groter zijn, wij kunnen daartegenover stellen fouten door onregelmatige verwarming, plaatselijk kleven van de grond, etc. die toch veelal samengevat kunnen worden in het begrip toevallige fout. Resumerende kunnen wij dus mede uit fig. 1 vaststellen, dat voor zijdelengten onder 400 m voldoende voldoet de formule voor het ver schil d tussen heen- en directe terugmeting: m/ 2 b. I.(3) Vereffening geeft voor b de waarde 0,16. In fig. 1 zijn nog ter vergelijking de rechten getrokken overeen komende met achtereenvolgens b 0,1-0,2-0,3. Duidelijk blijkt dus dat ook in gebied III met weinig extra moeite 2.5 2.0 is 1.0 0.5 &3 1.8 27 5.4 potygoonzijdcn in lOOm Fig. 1. Onderzoek naar de toevallige fout in de lengtemeting

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1948 | | pagina 220