214
Teneinde dit te kunnen onderzoeken werd besloten een jaar lang
de lengte van een proefbasis te meten. De gekozen 374 m lange basis
liep midden over de kruin van de, vrijwel zuiver Oost-West lopende,
N.O.P. dijk ten Z.W. van Ramspol; de dijk was begroeid met gras.
De eindpunten der basis werden gevormd door een kadsteen en een
grèsbuis (doorsnede 10 cm). Gemeten werd in de periode van 9-XII-
1943 tot 1-IX-1944; door de bijzondere tijdsomstandigheden kon het
programma niet geheel worden uitgevoerd. Tijdens iedere proef werd
de basis tweemaal heen en teruggemetengebruikt werd een 50 m
meetband (doorsnede 27 X 0,25 mm) met streepmaten. De temperatuur
werd steeds met dezelfde thermometer gemeten, in de zomer de thermo
meter op de grond liggende onbedekt, in de schaduw van een der
waarnemers of onder een rondgebogen aluminiumplaatjedoor rond-
slingering van de thermometer werd de luchttemperatuur op 1,50 m
b.b.g. gemeten. Spanningmeters werden niet gebruikt, daar deze voor
de gebruikte zware meetband geen juiste aflezing gaven; om het
effect van eventueel met verschillende kracht trekken te kunnen onder
zoeken werden verschillende ploegen meetarbeiders ingezet. Tevens
werd door de waarnemers naar beste weten een kort overzicht van de
plaatselijke meteorologische toestand gegeven. Na middeling van de
vier waarnemingen per proef, werden de resultaten verkregen, vermeld
in tabel 1.
Voor een beter overzicht zijn de waarnemingen in fig 3 in een temperatuur-
lengte-diagram gekaarteerd; verkregen wordt zo een tweedimensionaal correla
tieschema tlidiagram), hoewel met eigenlijk te weinig waarnemingen. Ge
tekend zijn tevens de beide regressielijnen1), de correlatie-coëfficient blijkt te
zijn n 0,96. Uit de ligging der punten t.o.v. de regressielijnen blijkt duide
lijk dat lineaire regressie hier zeer waarschijnlijk is. Zowel uit de kleine hoek
tussen de beide regressielijnen als uit de correlatie-coëfficient van bijna 1 blijkt
een sterke, bijna maximale correlatie tussen temperatuur en lengte te bestaan.
Opgemerkt moet nog worden, dat bij meer temperatuurmetingen als de tempera
tuur is aangenomen de meting onder het aluminium plaatje; dit is een aanname,
zodat wij in beginsel deze temperatuur niet als foutloos mogen aannemen. De
regressielijn van li t.o.v. t-foutloos gedacht correspondeert met een lengtereductie
van 3,6 mm/i° C.
In fig. 4 is het (-/a-diagram getekend, nadat aan de lengten een correctie van
1,1 mm/100 m/i° C ofwel —4,1 mm/i° C voor de gehele basislengte is aan
gebracht. De correlatie is nu al zeer veel kleiner (correlatiecoëfficient ra
0,43). De regressielijn van h t.o.v. f-foutloos gedacht correspondeert met een
resterende lengtereductie van 0,5 mm/i° C, wat overeenstemt met de toe
gepaste reductie en de overeenkomstige regressielijn van het f-/i-diagram
3,6 44 0,5).
Zoals met alle statistische onderzoekingen, is het hier ook de vraag of de
zo berekende correlatie wel van de aangegeven factoren afhangt, dus hier van
de temperatuur. De resterende 0,5 mm/l° C reductie is dan pok niet aange
bracht, maar in fig. 5 zijn dezelfde gereduceerde waarnemingen van fig. 4 nu
gegroepeerd t.o.v. de voormannen der meetploegen. Op die van D en (B C)
na, vertonen de groepen kennelijke afwijkingen t.o.v. elkaar. Van de waar
nemingen werd nu het gemiddelde per groep afgetrokken, waarbij, voor B C
een waarde uit de groepen A B, A en C werd afgeleid. De zo gereduceerde
waarnemingen werden in fig. 6 in een t-h-diagram gekaarteerd. Zowel uit de
hoek tussen de regressielijnen als uit de correlatiecoëfficient (f3 0,02)
1) Zie bijv. Dr J. Tinbergen „Grondproblemen der theoretische statistiek"
uitgave V.U.B. blz. 97 e.v.