22 Litteratuuroverzicht Ned. Jurisprudentie 1947 1947/232. De gemeentebelastingen die onder verschillende namen voorkomen en bedoelen de eigenaren van percelen langs de wegen door de gemeente aangelegd of onderhouden bij te laten dragen in de kosten, geven nogal eens aanleiding tot processen. In dit geval moest tenslotte de Hoge Raad een beslissing geven of een eigenaar moest betalen wat de gemeen.e vorderde of slechts een derde van die som. In de betrokken verordening kwam nl. een bepaling voor, dat als een perceel op een hoek van twee wegen lag, voor de hoofdweg het volle pond per strekkende meter langs de weg moest worden betaald (d.w.z. die waaraan het front van het gebouw lag) en voor de andere slechts 1/3 van die som. Aangezien in casu de hoofdweg een Rijksweg was, had de gemeente een aanslag opgelegd volgens een ander artikel der verordening naar het volle aantal meters van de andere weg. De eigenaar redeneerde: ik lig aan twee wegen, voor de hoofdweg betaal ik niets omdat dit een Rijksweg is en voor de andere weg maar 1/3. Hij kreeg van de Raad van Beroep zelfs gelijk, maar de Hoge Raad leerde anders (H.R. 9-4-1947). 1947/233. H.R. 19 Maart 1947. Weer een geval van straatbelasting. Hier kwam aan de orde de vraag of de bermen van een weg geacht moeten worden aan de weg te belenden en daarop uit te wegen, wat de grondslag van de belastingheffing was. In casu waren de bermen door een draadheining van de rijweg afgesloten en verhuurd vcor het grasgewas. Ook hier oordeelde de Hoge Raad anders dan de Raad van Beroep en besliste, dat de bermen als onderdeel van de weg niet kunnen worden gezegd daaraan te belenden en vernietigde dus de opgelegde aanslag. 1947/271. H.R. 14 Februari 1947. Bij verkoop van een huis wordt later een beroep op dwaling gedaan, omdat het bleek Joods bezit te zijn geweest. Er was bij de overeenkomst bepaald, dat het transport op een bepaalde dag zou plaats vinden en dat iedere partij die dan in gebreke zou zijn een boete van 4000 zou moeten betalen. De koper verscheen niet en beriep zich voor de rechter, toen hij het koopcontract wilde doen vernietigen, op dwaling omdat hij na de koop had gemerkt dat het om een Jodenhuis ging. Hij voerde aan dat het een algemeen gebruik zou zijn dat de verkoper opgaf dat het pand een Jodenhuis was. Hij mocht dit gebruik trachten te bewijzen maar slaagde daarin volgens de Rechtbank niet. Ook voor het Hof gelukte dit niet en de Hoge Raad verwierp het cassatieberoep op feitelijke gronden. Het Hof geeft een overweging waarop in een onderschrift Meyers nog eens de aandacht vestigt, nl. dat door raadpleging van de openbare registers terstond kon worden gezien, dat het huis Joods bezit was, wat de koper, n.b. na de koop gesloten te hebben, al had gedaan en daarom de koop niet wenste gestand te doen, welk verzuim hem op 4000 en de nodige proceskosten kwam te staan. Terecht merkt Meyers nog op, dat onder de openbare registers hier ook moeten

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1948 | | pagina 22