222 nagestreefd moet worden. Wordt het eerste bijvoorbeeld voor gebied III te oneconomisch, dan moet men in ieder geval het tweede wel trachten te bereiken door dus bijvoorbeeld de heen- en terugmeting van een zijde niet direct, maar liefst onder verschillende omstandig heden (verschillende waarnemers en arbeiders en op andere dagen) te doen uitvoeren. In dit geval kan uit de verschillen van heen- en terugmeting een vrij goede bepaling van de constante b van formule (12) worden verwacht, waarmee dan tevens uit formule (4) eensdeels een idee van de maximale polygoonlengte verkregen wordt. De (constante) systematische lengtefout, uitgedrukt door de con stante a van formule (12), is in een gestrekte veelhoek onschadelijk, maarvbeheerst volkomen de situatie zodra enige uitbuiging optreedt. En uitbuiging is juist bij langere veelhoeken vrijwel niet te vermijden. Voor een niet-gestrekte veelhoek geldt immers de eis (H.T.W. blz. 96, 97) i.p.v. formule (5) a e2 <1* (14) waarin e de uitbuiging in hm, d de straal van de foutencirkel der eindpunten in cm en q2 de invloed van hoek- en toevallige lengtefouten weergeeft. Nemen wij nu bijvoorbeeld voor gebied III d 12 cm) een uitbuiging van 500 m op 5 km polygoonlengte, wat normaal te noemen is, dan is met a 2 de eerste term in (14) 50, zodat daar j/2 d2 72, voor q2 slechts 22 overblijft en dus een polygoonlengte van 5 km praktisch onbereikbaar is. En dan is nog de vraag of het economisch verantwoord is voor gebied III zoveel voorzorgen in acht te nemen, dat a 2 bereikt kan worden. Onze eindconclusie zal dan ook moeten zijn, dat willen wij vol doende aan de eisen van de praktijk inzake uitbuiging voldoen, bij de normale benaderingsmethode van polygoonvereffening slechts de systematische fout in de lengte-meting de vergroting van de poly goonlengte in de weg staat. Wil men toch een vergroting dezer lengte, dan moet dus vóór alles de invloed van de genoemde systematische fouten uitgeschakeld wor den. Waar, vooral in gebied III, dit praktisch niet door de methode van meting kan geschieden, is de enige uitweg een andere berekenings methode te zoeken. Daar, zoals boven gebleken is, de systematische fout als constant voor de gehele polygoon aangenomen mag worden bij bepaalde voor zorgen, is het logisch, een rekenmethode op te stellen waarin de lengte van de meetband als onbekende wordt ingevoerd. Deze gedachte is al zeer oud, maar is door G. Förster weer in verschillende goed gedocu menteerde artikelen naar voren gebracht1). Het merkwaardige is, dat dit idee zich zeer goed laat combineren met de hier te lande steeds toegepaste benaderingsmethode van poly- goonvereffenen. Hoewel ik het onderzoek van deze methode tot een volgend artikel moet uitstellen, wil ik hier enkele essentiële punten 0 G. Förster: „Ausgleichung von Polygonzügen", Z. f. V. 1933 blz. 49 en 101. Verder zijn bijdrage in: O. von Gruber, „Optische Streckenmessung und Poly- gonierung".

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1948 | | pagina 232