there is no analogue for the other dispersion measures discussed above." En wel merkwaardig, omdat wij mede uit het behandelde in para graaf 29.2 e.v. (blz. 379) van ditzelfde werk de conclusie menen te mogen trekken, dat bij het werken met zgn. steekproeven (wat een mens uit de aard der zaak steeds moet doen, omdat hij zijn nooit „ideaal" materiaal wel steeds als steekproef zal moeten beschouwen uit een ideaal universum) het principe van het minimum maken van de som van de tweede machten, bij waarnemingen zoals ze in de geodesie optreden, het enig mogelijke is. Immers slechts deze som is invariant tegen affiene transformatie, welke transformatie ook voor de bespreking van de beroemde „degrees of freedom" van Fisher in de statistiek onmisbaar is. En zelfs al mocht straks dit ideaal, dit enig mogelijke, onjuist zijn, dan nog zal de beschouwing van Prof. Tienstra een uiterst waarde volle bijdrage blijven tot dit interessante probleem, omdat voor het eerst het tot nu toe zwevende beginsel van de kleinste kwadraten met deze afleiding op vaste grond komt te rusten, daar iedere stap in de afleiding aan het experiment getoetst kan worden. Wij kunnen niet anders dan hulde brengen aan de wijze waarop deze theorie, resultaat van bijna twintig jaar onderzoeken, is opgebouwd. Wat de verhandeling zelf betreft, hier valt weinig van te bespre ken, zij spreekt voor zichzelf. Merkwaardig is de inleiding, waarin principieel gebroken wordt met de begrippen ware, systematische en toevallige foutenintussen zal hier m.i. nog heel wat nader experi menteel en theoretisch onderzoek moeten geschieden, voor de pro blemen die met deze begrippen samenhangen, opgelost geacht kunnen worden. Aan het slot stipt de schrijver nog even het verband aan tussen nieuwe en oude theorie, wat het begrijpen Van de betekenis der ontwikkelde theorie voor diegenen die met de oudere theorieën zijn opgegroeid, ongetwijfeld zeer in de hand zal werken. III. Wat nu de derde verhandeling betreft, deze is bewust bedoeld het euvel van verspreiding en veroudering der inleidende literatuur te verhelpen. Wat voor de student in Delft het begrijpen van de waar nemingsrekening vaak zo moeilijk maakt, is het ontbreken van een scherp en kort overzicht van de meer eenvoudige vereffeningstechniek van de methode der kleinste kwadraten, toegelicht door vele voor beelden. Ik ben van mening dat de schrijver er geheel in is geslaagd deze lacune op te vullen, en daarbij tevens de juiste grenzen van zijn behandeling te kiezen. Wie namelijk iets over de grondslagen der methode wil vinden komt bedrogen uit, want behandeld wordt slechts de vereffening, waarbij uitgegaan wordt, zonder afleiding, van het beginsel der kleinste kwadraten. Het bezwaar van een dergelijke be handeling is, dat nieuweproblemen op grond van de hiermee ver worven kennis niet aangevat kunnen worden. Hiervoor is juist kennis van de grondslagen der theorie onmisbaar. Intussen is echter de theorie noch de meer ingewikkelde vereffeningstechniek met symbo lische rekenmethoden te begrijpen, als niet eerst de eenvoudige techniek onder de knie gekregen is. Ik beschouw dit werk dan ook als een 230

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1948 | | pagina 240