235
technisch kartogra^isch inzicht van de schrijvers ook onmogelijk zijn
geweest. C. K.
Ir J. A. Muller en A. Scheffer. Landmeten en Waterpassen.
367 blz., 16 X 24 cm, H. Stam, Haarlem, 1948. Prijs gebonden 12.50.
Een M.T.S. boek over landmeten geschreven door een ingenieur
leraar M.T.S. en een landmeter van het kadaster. Dit is voor een
dergelijk boek wel een gelukkige combinatie van auteurs. Zij zijn
uitgegaan van de gedachte dat de bestaande boeken of te omvangrijk
óf te beknopt waren voor het onderwijs aan de M.T.S. Het komt
ook mij voor, dat zij het juiste midden hebben weten te houden. Bij
oppervlakkig doorbladeren heb ik een goede indruk gekregenhet
boek ziet er keurig uit en wat b.v. de behandeling der instrumenten
betreft, meen ik dat het behoorlijk up to date is. Het is zeer begrij
pelijk en ylot geschrevenook wel eens te vlotZo is op blz. 199
natuurlijk ondoordacht geschreven dat ,,het niet mogelijk is log 1367,71
in een vijfdecimalentafel op te zoeken" en op blz. 231 dat, als het
snijpunt in het omgeslagen trapezium niet is aangemeten, men de
oppervlakten van de twee driehoeken niet kan berekenen. Hun vlot
heid verleidt de schrijvers soms ook tot al te populaire uitdrukkingen:
als iets toch wel de moeite waard is, komt het niet te pas in een
leerboek te schrijven dat het ,,een slok op een borrel" is (blz. 47).
Over het algemeen is de stijl goed, maar een onovergankelijk werk
woord te gebruiken als een overgankelijk („dat wordt ingespeeld" op
blz. 50, „en spelen met schroef 3 in" op blz. 58, „de bel wordt eerst
ingespeeld" op blz. 59) is een grote fout. Gelukkig spreken de schrij
vers niet van „kortgesloten maten" maar van „natuurlijke maten"
(blz. 123) beter echter is de later in zwang gekomen term „eigen
maten". Waarom schrijft men toch zo graag Grieks: bases, en Latijn:
trapezia, i.p.v. gewoon Nederlands basissen en trapeziums (zie de
Ned. woordenboeken)
Nadere kennisneming van enkele hoofdstukken die mij speciaal in
teresseren, doet helaas mijn oordeel wat minder gunstig worden. Dat
de auteurs wel eens uitglijden als zij onderwerpen aansnijden (b.v.
geoïde en foutentheorie) die buiten het M.T.S.-terrein liggen, vind
ik niet van belang, omdat deze toch langs de M.T.S.'er heengaan; zij
hadden die onderwerpen beter achterwege kunnen laten. In een zo
eenvoudig onderwerp als de grootteberekening hadden echter zeker
geen fouten mogen voorkomen. Blz. 232: Het ten onrechte verwaar
lozen van de halve em's in de s-formule geeft een fout van 1 ca in de
grootte. Dit hebben de auteurs niet ingezien, want dan zouden zij de
twee berekeningen toch niet gemiddeld hebben? Ook het middelen
van de twee berekeningen van O 2 is onjuist omdat de berekening
met de j-formule van die platte driehoek minder waard is dan die
uit basis en hoogte. Blz. 235 figuurDe breedte is driemaal als 18.05
gemeten; de lengte van de Westgrens die schuin loopt, is terecht 18.30.
Deze 18.30 (of tweemaal 9.15) wordt klakkeloos als breedte in de
berekening ingevoerd, waardoor beide grootten 2 ca fout worden ge-