24 descente nodig zijn, maar liet vonnis kan in elk geval niet in stand blijven. 1947'404- Hof Amsterdam, 19 December 1946. In een overeen komst gesloten in 1876 wordt een erfdienstbaarheid gevestigd op voor waarde o.m. van bijdragen in het onderhoud van een dijkskruin. Be paald wordt dat het voortbestaan der erfdienstbaarheid afhankelijk zal zijn van de getrouwe nakoming van de gestelde voorwaarden. De strijd loopt nu over de vraag of hierdoor een verplichting tot medeonderhoud is geschapen in ruil voor de erfdienstbaarheid, dan wel dat de gerechtigde tot het gebruik van het servituut dit kan opgeven om bevrijd te zijn van de verplichting tot onderhoud. Aangezien het servituut door veranderde omstandigheden niet meer nodig was (de weg over de dijk werd openbare weg), werd betaling der kosten verder geweigerd. Gepoogd werd nu te doen beslissen, dat aangezien van 1876 tot 1934 was betaald, onafhankelijk van het al of niet bestaan yan het servituut, door verjaring recht op de vordering was ontstaan. Wat niet gelukte. Het servituut werd als tenietgegaan beschouwd. 1947(537- Rechtbank 's-Gravenhage, 9 April 1947. Van een hypo theek ten behoeve van een N.V. in liquidatie was bij de vereffening vergeten de doorhaling te verrichten. Aangezien het belaste vastgoed moest worden verkocht vrij van hypotheek, poogde men de hypotheek alsnog doorgehaald te krijgen door een verzoek tot de rechtbank te richten om een bevel te geven tot doorhaling, subsidiair de vereffenaar alsnog te machtigen tot die doorhaling, nog meer subsidiair om de liquidatie te heropenen. Vast stond, dat de schuld was tenietgegaan. De Rechtbank wees de eerste eis toe als gegrond op de wet. Echter de betrokken hypotheekbewaarder was het daarmede niet eens, als kennende geen enkel dergelijk wetsvoorschrift en weigerde dus de doorhaling. De Administratie was het hiermede eens en wees erop, dat de subsidiaire eis de oplossing bood. Enderdaad is dezer dagen de doorhaling verricht op verzoek van de oude vereffenaar, daartoe gemachtigd door dezelfde Rechtbank in een nieuwe uitspraak. r947/539- President Rechtbank 's-Gravenhage, 17 Mei 1947. Beslis sing dat een recht van weg over een groter breedte mag worden uit geoefend dan het plaatselijk gebruik medebrengt, in verband met de plaatselijke toestand. In de akten was alleen gesproken van wegen die reeds bestonden en andere die nog moesten worden aangelegd en waarover uitgang werd verleend zonder meer. In kort geding werd bevolen opruiming van een versperring met prikkeldraad, zodat ook auto's weer de hoofdingang van een hotel zouden kunnen bereiken over één van de wegen. 1947/562. Hof Leeuwarden, 19 Juni 1947. Ruzie over een steeg tussen twee woonhuizen. In 1887 zijn de percelen in verschillende handen geraakt terwijl in de aankomsttitel van geen der partijen iets over de steeg is te vinden. A beweert eigenaar te zijn door verjaring, B heeft een strook van de steeg bebouwd en er funderingen in laten leggen, terwijl ook een goot van zijn huis boven de steeg hangt. A vordert afbraak van het gebouwde en wegneming van de fundamenten voor zover in de steeg gelegen, waarvan hij de breedte precies aan-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1948 | | pagina 24