2 77
Kranies (Oostenrijk) heeft een korte voordracht gehouden over
„Accroissement de la précision dans l'ajustement réciproque des prises
de vues aériennes a base d'équations de condition entre les grandeurs
d'orientation, et dont il n'a pas été tenu compte jusqu'ici". Een artikel
hierover is in het Duits gepubliceerd in het Oesterneichische Zeitschrift
für Vermessungswesen XXXVI.
De titel is niet gelukkig, niet alleen omdat men met ,,équation de
condition" gewoonlijk bedoelt een voorwaarde waaraan gecorrigeerde
waargenomen grootheden moeten voldoen en niet een betrekking
(„relation") tussen gevraagde onbekenden, maar ook omdat gesugge
reerd wordt, dat er altijd dergelijke betrekkingen zouden zijn, die
men dan tot nu toe over het hoofd zou hebben gezien. Dat het hier
echter niet slechts een kwestie van minder gelukkige woordkeuze is,
blijkt wel uit de inleiding: „Alors que dans la litérature volumineuse
sur le problème principal de la photogrammétrie aérienne la dépen
dance réciproque entre les inconnues d'orientation n'a été reconnue et
utilisée jusqu'ici qu'au moyen de certains coefficients de poids ou
d'indices de dépendance, il a été dérivé pour la première fois des
équations de condition pour ces inconnues". Hieruit kan men niet veel
anders lezen dan dat de correlatie-coëfficienten („indices de dépen
dance") eigenlijk maar gebrekkige dingen zouden zijn, die men zou
kunnen en moeten vervangen door algebraische betrekkingenDe
schoen wringt hierKrarnes begint met de dwarsparallax in de beide
nadirpunten weg te nemen (foutloos?) en dan te eisen, dat ook na de
oriëntering deze punten parallaxvrij zijn. Het is duidelijk, dat de
mathematische formulering van deze eis twee betrekkingen tussen de
oriënteringselementen oplevert. Deze betrekkingen heeft men niet tot'
nu toe over het hoofd gezien, doch ze traden niet op, omdat men de
bovengenoemde eis niet stelde. Een andere, meer practische vraag is,
welke nauwkeurigheid men bij toepassing van de aangegeven methode
kan bereiken. Volgens Krames vindt men de oriënteringsonbekenden
met middelbare fouten die slechts de helft zijn van die verkregen vol
gens de klassieke methode. Ik twijfel echter zeer aan de juistheid van
deze bewering.
De aanleiding tot bovenstaande opmerkingen over foutentheoretische
zaken was meer gelegen in hetgeen in het Algemene Rapport van
Commissie II wordt gezegd, dan in hetgeen op het congres behandeld
is geworden; de voordrachten en discussies op het congres betroffen
meer de instrumenten en methoden voor het uitwerken. Vooral van
Italiaanse zijde werden verschillende mededelingen over verbeterde of
nieuwe instrumenten gedaan. Zo beschreef Santoni zijn Stéréosimplex
Model II, een instrument van het geheel-mechanische type. Een proto
type was geëxposeerd op de tentoonstelling. De constructie is eenvou
dig en overzichtelijk, doch lijkt hier en daar wat zwak. Hoewel dit
model II sterk verschilt van het vroegere model, dat van het optisch-
mechanische type is, zijn verschillende constructie-elementen, soms
met kleine wijzigingen behouden. Zo b.v. de geleiding van de straal-
stangen langs twee (vroeger één) kogels. Een bezwaar is, dat het