281
§5- Commissie III
Het Algemene Rapport van de Commissie III is zeer gedetailleerd
en bevat een groot aantal gegevens omtrent de opnemings- en uit
werkingsinstrumenten en -methoden, toegepast in de acht landen, die
op de toegezonden vragenlijst hebben gereageerd. Duidelijk blijkt, dat
er allerminst eenheid bestaat in de methode voor seriebeeldaansluiting
en het vereffenen van enkele of stelsels van stroken. In dit opzicht
verschilt de fotogrammetrie wel zeer sterk van de „gewone" land
meetkunde, waar b.v. de methoden voor triangulatie en polygonering
nauwelijks principiële verschillen vertonen. Het maakt het opstellen
van een foutentheorie der aërotriangulatie op zichzelf reeds een
gecompliceerd probleem min of meer tot monnikenwerk, omdat men
dit eigenlijk zou moeten doen voor alle typen instrumenten en metho
den die worden toegepast. Toch ontkomt men hier niet aan, als men de
verschillende instrumenten en methoden foutentheoretisch zou willen
vergelijken. Ik vrees echter, dat het voorlopig niet zo ver zal komen en
dat men de vergelijking hoofdzakelijk zal moeten baseren op practi-
sche resultaten. Hier zou op zichzelf weinig tegen zijn, als men maar
over voldoende materiaal zou beschikken en als dat inderdaad onder
ling vergelijkbaar zou zijn. Dit is echter zelden het geval.
Van de verschillende methoden die in het rapport worden genoemd,
willen we in het bijzonder die bespreken, die in Frankrijk aan het
lnstitut Géographique National theoretisch en deels practisch is
onderzocht, op het congres is gepresenteerd door Boneval en uitvoerig
beschreven in een rapport„Le cheminement a altitude constante".
Een eerste bijzonderheid is, dat men elke strook tweemaal trianguleert,
zodanig, dat een platenpaar, dat de ene keer met „basis buiten" is ge
meten, de andere keer met „basis binnen" wordt behandeld. Dit ge
schiedt teneinde bepaalde systematische fouten te elimineren.
De naam van de methode wil niet aanduiden, dat op constante hoogte
zou zijn gevlogen, maar wel, dat men bij de triangulatie de verticale
component van de basis gelijk nul houdt. Dit is overigens niets nieuws,
maar van belang is wel de zorgvuldige wijze, waarop men heeft onder
zocht, hoe men bij het berekenen van coördinaten in het terrestrische
stelsel uit die in het machinesysteem, rekening kan houden met de
vlieghoogte-variaties, die berekend kunnen worden uit de verschillen
tussen de toegepaste langshellingsveranderingen van de stralenbundels
van beeldenpaar tot beeldenpaar en de convergentie der stralenbundels
in verband met de aardkromming. Intussen is men zich er van bewust,
dat daarbij systematische en toevallige fouten een belangrijke rol
spelen. Men stelt zich daarom voor te beginnen met het trianguleren
van een proefstrook van een terrein met veel terrestrische controle
punten. Men zou zo wordt gezegd hieruit de systematische en
toevallige fouten in de oriënteringselementen gescheiden kunnen be
rekenen. Voor de aldus bepaalde systematische fouten zou men bij
andere stroken die dan met dezelfde apparatuur zouden moeten
worden opgenomen en uitgewerkt correcties kunnen aanbrengen en
de resterende toevallige sluitfouten vereffenen volgens een of andere
min of meer strenge methode. Omdat menechter het scheiden van