284
Van Nederlandse zijde was er voor Commissie III een uitstekende
publicatie van Van der Weele„The mechanical accuracy of the Zeiss-
Stereoplanigraph". Daarin wordt een beschrijving gegeven van een
zeer grondig onderzoek van een stereoplanigraaf op de aanwezigheid
en grootte van bronnen van systematische fouten.
Hun invloed op de aërotriangulatie wordt nagegaan. Interessant is
de vergelijking van deze te verwachten invloed en de systematische
fouten die men in de loop der jaren in de practijk heeft geconsta
teerd. Daartoe wordt van een groot aantal stroken een gemiddelde
systematische lengtefout berekend en vergeleken met de invloed van
de bij beide gebruikte stereoplanigrafen geconstateerde kruising van
de draaiingsassen van de meetmerkspiegels, en van de voorzetsystemen,
de voornaamste foutenbronnen. Het resultaat is verrassend: de coëffi
ciënt c, die zoals bekend, voorkomt in de parabolische formule voor
de systematische lengtefout, blijkt de volgende waarden te hebben
voor het ene instrument 4- 2,8.10-6 en 4- 2,6.10-6 en voor het andere
- 1,3.10-6 en - 1,5.10-6, respectievelijk afgeleid uit practijkresul-
taten en het instrumentele onderzoek. Hieruit blijkt ten eerste, dat
hoezeer de coëfficiënt c in de practijk ook verschilt voor verschil
lende stroken, er een constant gedeelte in aanwezig is, en ten tweede,
dat dit constante gedeelte verklaard kan worden uit de aanwezigheid
van de genoemde foutenbronnen.
In aansluiting hierop moge worden genoemd een mededeling aan
het congres door ondergetekende: „Systematic or accidental errors?",
waarin op grond van loterij-proeven wordt aangetoond, dat bij een
opeenstapeling van toevallige fouten op een wijze analoog aan die
bij de aërotriangulatie, deze zich min of meer gedragen als systema
tische fouten. Dit is in zekere zin een aanvulling en bevestiging van
het bovengenoemde onderzoek van Van der Weele; er blijkt uit, dat
de variaties in de coëfficiënt c, die in de practijk worden geconsta
teerd, toegeschreven kunnen worden aan toevallige fouten en dat het
niet nodig is te veronderstellen, dat er variërende bronnen van syste
matische fouten aanwezig zouden zijn.
Wij besluiten dit verslag van de verhandelingen in Commissie III
met een mededeling van Blachut (Zwitserland) „Aérotriangulation
au stéréorestituteur Wild A 6". Hoewel de A 6 een kaarteringsinstru-
ment is en niet is bedoeld voor triangulatie, heeft men toch eens
onderzocht hoe met dit instrument getrianguleerd zou kunnen worden
en welke nauwkeurigheid bereikbaar zou zijn. De omstandigheid, dat
in dit instrument de triangulatierichting niet kan worden omgekeerd,
de basis niet in componenten kan worden ontbonden en geen horizon
tale coördinaten kunnen worden afgelezen, eist bijzondere maatregelen.
Deze bestaan hierin, dat men na oriëntering van het platenpaar 1-2
de langshelling en dwarshelling van plaat 2 bepaalt met behulp van
een kruisniveau, daarna deze plaat in de andere camera legt en na
relatieve oriëntering van het platenpaar 2-3 de genoemde hellingen met
behulp van het niveau reproduceert door dwarshellingsveranderingen
en draaiing om de gemeenschappelijke langshellingsas. De hierdoor
veroorzaakte wijziging van de hoogte van het schaal-overdrachtspunt