286
en industrieën. Dat men hiertoe fotogrammetrische methoden zal
moeten toepassen is duidelijk, omdat het niet mogelijk is het veel
grotere aantal kaarten langs terrestrische weg te produceren en bij
te houden, ondanks het feit, dat zo zegt hij met typisch Engelse
zelfgenoegzaamheid en zelfoverschatting „our Ordnance Survey in
England both in technique and organisation has few, if any, equals
in the world". Van de fotogrammetrie verwacht hij in dit verband
niet zozeer financiële voordelen boven de terrestrische opneming, maar
wel grotere snelheid. Enige voorbeelden uit de practijk illustreren dit.
De tweede mededeling: Wheeler: „The application of air photographs
to large scale plans of the Ordnance Survey" geeft na een korte
historische schets, enige bijzonderheden over de nieuwe kaart 11250.
Men heeft voorlopig op het programma een aantal stadsgebieden waar
men geen last zal hebben van rook van fabrieken. De methode van uit
werking der foto's heeft enige merkwaardigheden, die we zullen noe
men. Men begint met de dwars- en langshelling van elk der foto's te
berekenen uit de verschillen tussen afstanden gemeten in de foto en
de corresponderende afstanden op de oude 12500 kaart. Uit deze
hellingen berekent men de instelling van het ontschrankingstoestel
waarmee de foto wordt ontschrankt. In verband met de geacciden
teerdheid van het terrein is het daarbij niet zozeer te doen om de ont-
schrankte foto (film-diapositief) op zichzelf, maar wel om de ont-
schrankte stralenwaaier, die zijn top heeft in het nadirpunt, dat op het
diapositief wordt aangegeven. Vanuit dat punt krast men nu de rechten
door zes terrestrisch bepaalde paspunten. Deze paspunten worden ook
gekaarteerd op een aluminiumplaat, waarop het diapositief zodanig
wordt gelegd, dat de daarop gekraste stralen door de paspunten gaan.
Nadat aldus alle diapositieven op hun plaats zijn gelegd, geschiedt de
kaartering puntsgewijze door voorwaartse insnijding vanuit de nadir-
punten. Dank zij een langs- en dwarsoverlapping van 60 resp. 55
kan elk punt worden ingesneden vanuit minstens drie nadirpunten.
Enige mededelingen van Belgische zijde hebben ons de indruk ge
geven, dat men momenteel in België vrij veel „aan fotogrammetrie
doet" en dat men zeer goed geoutilleerd is. Zo beschikt de Service de
Topographie et de Photogrammétrie du Ministère des Travaux
Publics, o.m. over een Wild A 5, vier stuks Wild A 6, twee ontschran-
kingstoestellen en een radiaaltriangulator, terwijl het Institut Géogra-
phique Militaire o.m. heeft een aantal stereotopografen van Poivilliers
(hoeveel is niet gezegd, maar het zijn er minstens vijf), enige auto
grafen van Wild, ontschrankingstoestellen, radiaaltriangulatoren, een
fotogoniometer en opnemingscamera's van Poivilliers (platen), Wild
en Williamson (film).
Burette vertelt in zijn rapport„La photogrammétrie aérienne et
l'élaboration des plans régionaux d'urbanisme" iets over het ver
vaardigen van 1 5000 kaarten voor regionale plannen, die deels door
ontschranking deels door stereoscopische uitwerking in tweeplaats-
apparaten worden vervaardigd. Waar nodig worden afstanden tot vijf
kilometer overbrugd door aërotriangulatie in de A 5 of de A 6 (het
gebruik van dit laatste instrument voor ruimtetriangulatie is in het