296
een boeking ten name van de onteigenende partij (veelal de gemeente)
en consorten het ongewenste gevolg kunnen zijn.
Normale procedure
Bij de normale procedure ingevolge de Onteigeningswet 1851 raadt
Mr Dr J. H. Jonckers Nieboer dan ook aan in de dagvaarding reeds
te verwijzen naar de in artikel 12 van deze wet bedoelde grondteke-
ningen opdat deze verwijzing in het dictum van het onteigeningsvonnis.
kan wonden overgenomen.
Zo besliste de rechtbank te Maastricht 2) dat in geval de kadastrale
grenzen en grootte van een te onteigenen perceel kleiner zijn dan
de werkelijke grenzen en grootte (ook al is in het onteigeningsbesluit
en de dagvaarding alleen het kadastrale nummer genoemd) toch de
onteigening moet worden uitgesproken van het grondstuk naar de
werkelijke oppervlakte en de schadevergoeding moet worden berekend
naar de werkelijke grenzen en grootte. De vermelding van de kadas
trale nummers en van de grootte heeft slechts de bijkomstige betekenis
om de te onteigenen percelen nader te omschrijven overwoog de
Rechtbank verder 3). Dat in casu de overmaat verkregen was ten koste
van een naburig erf, dat reeds door de onteigenende partij bij minne
lijke overeenkomst van een derde was verkregen en dat deze over
maat door het verschil in kadastrale en werkelijke grootte geringer was
dan in werkelijkheid bleek, is voor deze uiteenzetting irrelevant.
Bij arrest van de H.R. d.d. 12 Dec. 1904, W 8152 was tevoren reeds
uitgemaakt dat het in art. 14 der algemene onteigeningswet bedoelde
K.B. alleen beslissend was voor de omschrijving der percelen die ont
eigend moeten worden, doch dat het geen aanwijzing bevat omtrent de
begrenzing dier percelen en de verhouding van deze tot de omliggende
erven.
In overeenstemming met bovenstaande jurisprudentie werd dien
tengevolge in een rondschrijven van de Minister van Waterstaat4)
gericht aan de Commissarissen van de Koningin betreffende aanwij
zing van de grootte van te onteigenen perceelsgedeelten opgemerkt,
dat ingevolge artikel 59 der Onteigeningswet 1851 door overschrijving
van het vonnis van onteigening de eigendom overgaat op de onteige
nende partij van die percelen of perceelsgedeelten waarvan de rechter
de onteigening heeft uitgesproken en dat ingevolge artikel 14 juncto
12 der genoemde Wet die percelen of perceelsgedeelten in de eerste
plaats geacht worden bepaald te zijn door hun aanduiding op de grond-
tëkeningen.
Tengevolge hiervan komt Jonckers Nieboer tot de navolgende for
mulering
1) Zie „Onteigeningsrecht" 1931 p. 106.
2) Vonnis 21 Nov. 1929 N.J. 1930 p. 406, W 12224.
3) Zie ook „De schadeloosstelling bij onteigening" Mr S. J. Hamming, diss.
1948, p. 23.
4.) Opgenomen in Luttenbergs Chronologische Verzameling, 1924 p. 633.