73 in twee diametrale standen van de schijven en het rolletje te meten. Uit de gevonden resultaten bleek dat deze foutenbronnen inder daad merkbaar zijn. Indien men geen verschillen constateert in de gemiddelden van beide series, wil dat nog niet zeggen, dat er geen excentriciteitsfouten aanwezig zijn. Het is dan heel goed mogelijk, dat deze elkaar opheffen. Ook is tijdens dit onderzoek gebleken, dat de invloed van de temperatuur eveneens tot vrij grote aflezingsver- schillen aanleiding kan geven. Het is daarom aan te bevelen vóór het gebruik het instrument even op kamertemperatuur te laten komen ook moet men er op letten dat de zon tijdens de bewerking niet op het instrument of het papier schijnt. De nieuwe constanten zijn bepaald uit resultaten die verkregen wer den door uitsluitend rechtsom te draaien, hetgeen naar ik meen ook tijdens de oorspronkelijke bepaling geschied is. Dit is dus in strijd met de in de praktijk vaak toegepaste methode, waar men eenmaal rechts- en eenmaal linksom planimetreert. Het blijkt nl. dat dit meestal verschillende resultaten geeft en men denkt dan met het gemiddelde dichter bij de meest waarschijnlijke waarde te komen. Dit hoeft echter niet zo te zijn, aangezien het er alleen van afhangt op welke wijze de arminstellingen bepaald zijn. Het beste lijkt mij dan ook de con stanten te bepalen door uitsluitend rechtsom te gaan en in de doos te vermelden in welke richting steeds geplanimetreerd moet worden. Ook schijnt het op verschillende kantoren de gewoonte te zijn de armstand nooit te veranderen. Men heeft dan voor deze stand de nodige vermenigvuldigingsfactoren berekend. Deze methode lijkt mij echter minder juist, aangezien we er naar moeten streven de omlooparm zo kort mogelijk te houden, immers hoe korter de arm des te groter de afwikkeling van het rolletje. Bovendien is het een kleinigheid de arm opnieuw in te stellen. Wil men echter eventuele instelfouten voorkomen en toch de kortste omlooparm gebruiken, dan kan men veel beter relatief planimetreren. Men is dan bovendien vrij van invloeden door krimping of rekking van het papier. Hiervoor kan men behalve een of meer ruiten ook de proefcirkel gebruiken die zich in elke doos bevindt, bv. indien men een kaartering heeft die (nog) niet aan werking van het papier onderhevig is. Verder is hier afstand gedaan van het principe door de heer P o 1 e aangegeven, dat het ene deel van de rand beter zou zijn dan het andere en dat het daarom aanbeveling zou verdienen steeds het zelfde deel van de rand te gebruiken, zoals tot heden op vele kan toren van de kadastrale dienst de gewoonte is. Trouwens de heer H a r k i n k heeft in zijn artikel in jaargang 1940 (blz. 3) van dit tijd schrift hie, op reeds de aandacht gevestigd en het advies gegeven nu maar eens de andere kant van de schijf te gebruiken. Bij de door ons toegepaste werkwijze zijn steeds twee willekeurige diametrale gedeelten van de rand gebruikt. Op kantoren waar men nog geen omlooploupe „Saphir" gebruikt, doet men er goed aan te trachten deze te verkrijgen, daar de resul taten nauwkeuriger zijn en de werkwijze veel aangenamer is dan met de omloopstift.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1948 | | pagina 73