20 zullen medewerken, hetzij door zelf zaken aanhangig te maken ver gezeld van eigen beschouwingen, hetzij door critiek uit te oefenen op de mening van anderen. Moge hierdoor bewezen worden, dat de prac- tijk inderdaad behoefte heeft aan een formeel scheidsgerecht bestaande uit belanghebbenden en deskundigen. Van huis uit moge het kadaster slechts een fiscale instelling zijn waarvan prof. Scholten (Zakenrecht Asser-Scholten II, 7e druk, blz. 176) zegt,,de conclusie, uit den titel te trekken, de tenaamstelling van ,,het goed, is een administratieve handeling zonder beteekenis vuui de' „rechten op het goed." De werkelijkheid is anders. Hij die met de practijk bekend is weet, dat de huis- of grondeigenaar in de kadastrale tenaamstelling wel iets meer ziet dan een boeking voor de grondbe lasting. En heus niet alleen de grondeigenaar. Laat deze mening niet wettelijk gefundeerd zijn de ervaring leert, dat men in de practijk aan het kadaster de eis stelt, dat de tenaamstelling overeenstemt met de rechten die men op vast goed heeft (voor zoverre deze rechten dan door het kadaster geadministreerd worden). En men reclameert tegen de kadastrale tenaamstelling niet alleen omdat men tegen de daarop steunende verplichting tot het betalen van grondbelasting bezwaar heeft, maar ook omdat men wil, dat de rijksadministratie met de eigen gegevens klopt. Men bedenke hierbij, dat de kadastrale boeking de conclusie is en moet zijn uit de in de openbare registers gepubliceerde titels (zie hierboven, prof. Scholten), zij het met inachtneming van verschillende administratieve kadastrale voorschriften. Daarnaast behoren de ka dastrale kaarten (plans) een juist overzicht te geven van de terreins toestand. Eerste zaak. Voor een juiste beoordeling van deze zaak moge ik verwijzen naar het artikel van Haasbroek „Verwijzing of redres?" in het Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde van 1 Februari 1939. De moeilijk heden door hem hier naar voren gebracht en de grote betekenis van zijn conclusie kunnen hier aan de feiten worden getoetst. Een gemeente wordt hermeten. De eigenaren van twee aangrenzende percelen worden uitgenodigd de gemeenschappelijke eigendomsgrens op bet terrein aan te wijzen. Er vindt dus delimitatie door de land meter van het kadaster plaats. Een van de eigenaren verschijnt zelfde ander laat de grens door een lasthebber aanwijzen. Nu is de gebruikstoestand op het terrein zo, dat van het perceel, welks eigenaar een lasthebber zendt, een strook ter diepte van ongeveer 4 m en ter oppervlakte van ongeveer 17 ca, in gebruik is en gevoegd is bij het aanliggende perceel. De aanwijzers, onkundig van deze afwijking van de kadastrale, dus op de kaart voorkomende en in het kadastrale archief vastgelegde, grenzen wijzen als eigendomsgrens aan de hierboven omschreven ge- bruiksgrens. De landmeter verricht zijn werk. Na toepassing hiervan in de ka-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1949 | | pagina 22